201311364/1/R1.
Datum uitspraak: 10 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Venlo,
en
de raad van de gemeente Venlo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Venlo Trade Port" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2014, waar [appellant] en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, werkzaam bij de gemeente, verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan betreft een actualisering van bestaande bestemmingsplannen en ziet op het bedrijven- en industrieterrein Venlo Trade Port. Het plan is overwegend conserverend van aard.
3. [appellant] betoogt dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Hiertoe voert hij aan dat het plan tevens gevolgen heeft voor een deel van het grondgebied van de gemeente Horst aan de Maas zodat het vaststellingbesluit ook in die gemeente had moeten worden bekendgemaakt.
3.1. Ingevolge artikel 3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover van belang, geschiedt de bekendmaking van besluiten van een niet tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.
Ingevolge artikel 3.8, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) plaatst het college van burgemeester en wethouders de kennisgeving van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan tevens in de Staatscourant en voorts geschiedt deze langs elektronische weg.
3.2. Daargelaten dat het betoog betrekking heeft op mogelijke onregelmatigheden van na de vaststelling van het onderhavige plan, blijkt uit de stukken dat de bekendmaking van het vaststellingsbesluit is geschied door kennisgeving van dit besluit in het gemeentelijke huis-aan-huisblad van Venlo van 6 november 2013, langs elektronische weg op de website van de gemeente Venlo en in de Staatscourant van 6 november 2013. Zoals reeds is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2013 in zaak nr. 201300843/1/R6 is bekendmaking in de Staatscourant, die thans elektronisch beschikbaar is en een bron betreft die breed toegankelijk en kenbaar is, een geschikte wijze om kennis te geven van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, zodat particulieren, bedrijven en instanties die op bovengemeentelijk niveau opereren, hiervan kennis kunnen nemen. Nu het vaststellingsbesluit is bekendgemaakt in de Staatscourant bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de bewoners van de gemeente Horst aan de Maas geen kennis hebben kunnen nemen van het besluit. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Het betoog faalt.
4. [appellant] richt zich tegen de aanduidingen "bedrijfswoning" en "specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning met persoonsgebonden overgangsrecht" voor zijn perceel met de bestemming "Bedrijventerrein - 2" aan de [locatie]. [appellant] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in het gebruik van het perceel als burgerwoning. Hiertoe voert hij aan dat de woning al jaren feitelijk in gebruik is als burgerwoning, dat de woning nooit als bedrijfswoning in gebruik is geweest en dat de woning in WOZ-beschikkingen als burgerwoning wordt aangemerkt. [appellant] betoogt voorts dat hij onevenredig wordt getroffen in zijn belangen doordat het gebruik als burgerwoning onder het persoonsgebonden overgangsrecht is gebracht. Hiertoe voert hij aan dat de woning zal dalen in waarde en dat hij de woning niet kan overdragen aan zijn zoon. [appellant] betoogt verder dat de Nota Industriegeluid ten onrechte aan het plan ten grondslag is gelegd, omdat hierin geen rekening is gehouden met de aanwezigheid van zijn burgerwoning in het plangebied.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij het niet aanvaardbaar acht om aan de woning van [appellant] een woonbestemming toe te kennen. Hiertoe voert hij aan dat de woning is gelegen op een geluidgezoneerd industrieterrein waardoor ter plaatse geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Voorts kan de woning een belemmering vormen voor de ontwikkeling van bedrijven op het terrein. Volgens de raad was de woning onder het voorheen geldende bestemmingsplan reeds als bedrijfswoning bestemd. Op grond van het persoonsgebonden overgangsrecht kan het bestaande gebruik door [appellant] worden voortgezet, zodat voldoende recht is gedaan aan zijn belangen. De raad wenst het gebruik als burgerwoning zo spoedig mogelijk te beëindigen teneinde de bedrijfsbestemming ten volle te laten gelden. Ten aanzien van een mogelijke waardedaling van de woning stelt de raad zich ten slotte op het standpunt dat in planologische zin geen sprake is van waardedaling, omdat de woning onder het vorige bestemmingsplan als bedrijfswoning was bestemd.
4.2. Ingevolge artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder c, van de planregels, zijn de voor "Bedrijventerrein - 2" aangewezen gronden onder meer bestemd voor bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning".
Ingevolge artikel 36, lid 36.3, is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning met persoonsgebonden overgangsrecht" het gebruik van een bedrijfswoning als woning, niet zijnde bedrijfswoning, toegestaan, met dien verstande dat de bevoegdheid daartoe is beperkt tot de persoon die op het moment van inwerkingtreding van dit plan als hoofdbewoner van de woning in de Gemeentelijke Basisadministratie staat ingeschreven, zulks met inbegrip van de persoon of personen die tot zijn huishouden behoren.
4.3. Vaststaat dat aan het perceel in het vorige bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in Hoofdzaak, 14e herziening, 2e wijziging", vastgesteld op 27 augustus 1975, de bestemming "Bedrijfsdoeleinden, industrie, klasse A" was toegekend.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de voorschriften waren de op de plankaart voor "Bedrijfsdoeleinden, industrie, klasse A" aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor het oprichten van gebouwen ten dienste van de handel, geen detailhandel zijnde, en de industrie alsmede het expeditie- en transportwezen, met de daarbij behorende bijgebouwen, dienstwoningen en andere bouwwerken, parkeerplaatsen, opslagplaatsen in verband met de bestemming en open terreinen.
4.4. Vaststaat dat [appellant] de woning in 1990 heeft gekocht en in gebruik heeft genomen als burgerwoning. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het gebruik van de woning als burgerwoning onder het vorige plan niet was toegestaan. Voor zover [appellant] stelt dat de woning altijd in gebruik is geweest als burgerwoning, geldt dat dit gebruik derhalve niet in overeenstemming was met het vorige plan. Het gebruik in strijd met een geldende bestemming doet in beginsel geen gerechtvaardigde rechten verwachtingen ontstaan. Voor zover [appellant] betoogt dat de woning in WOZ-beschikkingen als burgerwoning is aangemerkt, wordt overwogen dat de waardevaststelling in het kader van de Wet WOZ niet relevant is bij het vaststellen van een bestemming in een bestemmingsplan.
De raad heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een woonbestemming ter plaatse van de woning van [appellant] niet aanvaardbaar is. Hierbij heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat, gelet op het feit dat de woning is gelegen op een geluidgezoneerd industrieterrein, ter plaatse van de woning geen goed woon- en leefklimaat kan worden verzekerd en voorts dat de bedrijven in de omgeving door de aanwezigheid van de woning in hun bedrijfsvoering kunnen worden beperkt. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor het perceel van [appellant] geen woonbestemming behoefde worden toegekend.
Hetgeen [appellant] ten aanzien van de Nota industriegeluid heeft aangevoerd kan niet leiden tot een ander oordeel, nu uit deze nota juist volgt dat een burgerwoning op het industrieterrein vanwege de hoge geluidswaarden niet aanvaardbaar zou zijn.
Voor zover [appellant] betoogt dat hij onevenredig in zijn belangen wordt getroffen, slaagt dit niet. Nu het gebruik als burgerwoning onder het vorige plan niet was toegestaan, is in planologische zin sprake van een verbeterde situatie voor [appellant]. Het betoog faalt.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Schaaf
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014
523-821.