201304491/1/A4.
Datum uitspraak: 10 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 mei 2013 in zaak nr. 12/2154 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanspraak kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2009 definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 3 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, om in het geding uitspraak te doen zonder behandeling van de zaak ter zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir, verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellante] over het jaar 2009 geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft, omdat zij niet heeft aangetoond dat de opvang op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgevonden en evenmin dat zij kosten van kinderopvang heeft gehad.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het niet aan haar kan worden toegerekend dat zij niet aan de eisen voldoet om aanspraak te kunnen maken op kinderopvangtoeslag over 2009. Zij voert in dit verband onder meer aan dat zij niet een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko over 2009, heeft kunnen overleggen omdat er met betrekking tot dat jaar geen overeenkomst tussen haar en het gastouderbureau tot stand is gekomen.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 19 oktober 2011 in zaak nr. 201102492/1/H2), bestaat geen aanspraak op een voorschot kinderopvangtoeslag, indien geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, de basis voor de opvang vormt. Ingevolge deze bepaling, gelezen in verbinding met artikel 18, eerste lid, van de Awir, moet degene die aanspraak op de toeslag maakt aan de hand van een akte van overeenkomst met de houder van een gastouderbureau aantonen dat de opvang krachtens zodanige overeenkomst plaatsvindt.
3.2. Vaststaat dat [appellante] niet een akte van overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, over 2009 heeft overgelegd. Dat over dat jaar zodanige overeenkomst ontbreekt, komt voor risico van [appellante], nu zij, als degene die aanspraak op de toeslag maakt, moet kunnen aantonen dat de opvang krachtens een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgevonden. Reeds aangezien [appellante] dit niet heeft aangetoond, heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] over het jaar 2009 geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft.
Het betoog faalt. Hetgeen [appellante] overigens heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Hulst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014
402.