201405148/2/R1.
Datum uitspraak: 2 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoekster B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), beiden wonend te [woonplaats],
en
provinciale staten van Zeeland,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2013 hebben provinciale staten de verordening Luchthavenbesluit Midden-Zeeland (hierna: luchthavenbesluit) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 augustus 2014, waar [verzoeker], bijgestaan door A.W.C. Fenijn, advocaat te Vlissingen, en provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. P.R.A. Katsburg, mr. R.M. de Later en B.H. Maring, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Zeeland Airport B.V., vertegenwoordigd door [directeur] en R. Gomersbach, ter zitting gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het luchthavenbesluit heeft betrekking op de luchthaven Midden-Zeeland op het perceel Calandweg 36 te Arnemuiden. Het luchthavenbesluit strekt ertoe te voldoen aan de Wijzigingswet Wet luchtvaart (Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire luchthavens) door het vaststellen van een luchthavenbesluit ter vervanging van de Omzettingsregeling van 1 november 2012.
3. [verzoeker] voert aan dat het luchthavenbesluit tot gevolg heeft dat de vliegactiviteiten meer geluidhinder dan voorheen tot gevolg hebben. In dit verband heeft hij gesteld dat het luchthavenbesluit voorziet in een wijziging van een vliegroute waardoor vliegtuigen op kortere afstand van zijn woning mogen vliegen dan tot nu toe het geval was. Voorts heeft [verzoeker] betoogd dat in het besluit van provinciale staten van 28 september 2012 om geen milieueffectrapport (hierna: MER) te maken geen rekening is gehouden met de wijziging van de vliegroute.
4. Provinciale staten hebben zich op het standpunt gesteld dat wijziging van de vliegroute aangewezen is in verband met de ontwikkeling van een hotel aan het Veerse Meer en andere recreatieve ontwikkelingen. De huidige vliegroute gaat over het gebied waar deze ontwikkelingen zijn voorzien. Wegens de hieraan verbonden veiligheidsrisico’s hebben provinciale staten in het luchthavenbesluit een vliegroute vastgesteld waarbij vliegtuigen na het opstijgen langer in westelijke richting vliegen alvorens in noordwestelijke richting te vliegen. Hieraan ligt ten grondslag het door To70 B.V. opgestelde rapport Vliegroutes luchthaven Midden-Zeeland - Beoordeling van de vliegveiligheid van de vliegroutes van 12 oktober 2012 (hierna: rapport vliegveiligheid). Voorts hebben provinciale staten zich op het standpunt gesteld dat bij de vaststelling van het luchthavenbesluit rekening is gehouden met de gevolgen van wijziging van de belangrijkste vliegroute voor onder meer het aspect geluidhinder.
5. Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat de wijziging van de vliegroute betrekking heeft op vertrekkend vliegverkeer. De route voor inkomend vliegverkeer wordt niet gewijzigd. Overigens kunnen om veiligheidsredenen andere routes worden gebruikt.
De voorzitter stelt vast dat in het besluit van provinciale staten van 28 september 2012 om geen MER te maken geen rekening is gehouden met de na de m.e.r.-beoordelingsnotitie van 22 mei 2012 bekend geworden wijziging van de vliegroute voor vertrekkend vliegverkeer. In het op 30 maart 2013 gedateerde verzoek om vaststelling van een luchthavenbesluit heeft Zeeland Airport B.V. een beperkte inschatting gemaakt van de gevolgen van de routewijziging voor de geluidbelasting. Daarbij zijn echter naar het oordeel van de voorzitter de in aanmerking genomen gegevens niet onderbouwd en is niet duidelijk welke gevolgen de routewijziging voor de geluidbelasting bij de woning van [verzoeker] heeft. Verder hebben provinciale staten in het luchthavenbesluit noch ter zitting voldoende duidelijkheid kunnen bieden over de gevolgen van de wijziging van de route voor vertrekkend vliegverkeer voor de geluidbelasting.
Gelet op vorenstaande tekortkoming in de besluitvorming houdt de voorzitter rekening met de mogelijkheid dat het beroep in de bodemprocedure in zoverre gegrond is en dat het luchthavenbesluit wordt vernietigd voor zover dit een andere vliegroute voor vertrekkend vliegverkeer mogelijk maakt.
6. Tegenover het belang van [verzoeker] bij het niet verleggen van de vliegroute voor vertrekkend vliegverkeer in de richting van zijn woning staat het belang van Zeeland Airport B.V. bij het kunnen gebruiken van de beoogde nieuwe vliegroute en het belang van provinciale staten bij de ontwikkeling van het hotel en andere recreatieve ontwikkelingen. Ter zitting heeft Zeeland Airport B.V. medegedeeld dat nog niet wordt gevlogen op basis van de nieuwe vliegroute, omdat deze eerst moet worden opgenomen in de Nederlandse Luchtvaartpublicatie (AIP), hetgeen volgens haar een langdurig proces is. Ter zitting heeft Zeeland Airport B.V. niet aangegeven op welke termijn de route kan worden opgenomen in de Nederlandse Luchtvaartpublicatie (AIP). Voorts hebben provinciale staten ter zitting medegedeeld dat nog niet is begonnen met de bouw van het hotel aan het Veerse Meer.
7. Nu zoals hiervoor is aangegeven rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat het beroep gegrond is, komt bij afweging van de betrokken belangen een zwaarder gewicht toe aan het belang van [verzoeker] dan aan de belangen van Zeeland Airport B.V. en provinciale staten. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Hierbij is in aanmerking genomen dat de bezwaren van [verzoeker] zich richten tegen het luchthavenbesluit voor zover dit een andere vliegroute voor vertrekkend vliegverkeer mogelijk maakt. De desbetreffende route wordt gemarkeerd door de in artikel 5 van het luchthavenbesluit en op de daarbij behorende bijlage 2 vermelde handhavingspunten HHP 01 en HHP 02, alsmede door de in de bijlage 2 aangegeven markers.
8. Provinciale staten dienen ten aanzien van [verzoeker] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van provinciale staten van Zeeland van 1 november 2013 tot vaststelling van de verordening Luchthavenbesluit Midden-Zeeland, voor zover het betreft de in artikel 5 van het luchthavenbesluit en op de daarbij behorende bijlage 2 vermelde handhavingspunten HHP 01 en HHP 02, alsmede de in de bijlage 2 aangegeven markers, voor zover de handhavingspunten en markers betrekking hebben op de vliegroute voor vertrekkend vliegverkeer;
II. veroordeelt provinciale staten van Zeeland tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoekster B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
III. gelast dat provinciale staten van Zeeland aan [verzoeker A] en [verzoekster B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Melse
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2014
191.