ECLI:NL:RVS:2014:3351

Raad van State

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
10 september 2014
Zaaknummer
201310825/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening Buitengoed Het Lageveld

Op 10 september 2014 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening Buitengoed Het Lageveld". Het geschil ontstond na de vaststelling van dit bestemmingsplan door de raad van de gemeente Wierden op 15 oktober 2013. Appellant, eigenaar van een recreatiewoning nabij het recreatiepark, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij vreest voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat door de verplaatsing van de toegangsweg en de bouw van een receptie en bedrijfswoning. De raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de wijzigingen geen ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat zullen veroorzaken, omdat het aantal recreatiewoningen gelijk blijft en het verkeer in één richting zal rijden.

Tijdens de zitting op 20 augustus 2014 is de zaak behandeld, waarbij de raad en de Vereniging van Eigenaren Het Lageveld aanwezig waren. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de argumenten van appellant en de raad zorgvuldig gewogen. De Afdeling concludeert dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat de door appellant aangevoerde bezwaren niet opwegen tegen de belangen van de ontwikkeling van het recreatiepark. De Afdeling oordeelt dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de verplaatsing van de toegangsweg en de bijbehorende voorzieningen niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van appellant.

De Afdeling heeft ook de zorgen van appellant over verkeersveiligheid en de financiële uitvoerbaarheid van het plan beoordeeld. De raad heeft voldoende onderbouwd dat de financiële haalbaarheid van het plan is verzekerd en dat de verkeerssituatie niet onveilig zal zijn. Gelet op deze overwegingen heeft de Afdeling het beroep van appellant ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201310825/1/R1.
Datum uitspraak: 10 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Wierden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening Buitengoed Het Lageveld" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door R.A.P. te Wierik, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is de Vereniging van Eigenaren Het Lageveld, vertegenwoordigd door W. Klein en H. Wierda, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het recreatiepark Buitengoed Het Lageveld als volwaardig en zelfstandig recreatiepark. Het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 2009" voorzag in één planologische regeling voor drie parken: recreatiepark Buitengoed Het Lageveld, vakantieoord De Kiekebelt en villapark Het Lageveld.
3. [appellant] is eigenaar van een recreatiewoning aan de zuidkant van het recreatiepark Buitengoed Het Lageveld. Hij richt zich tegen de voorziene verplaatsing van de toegangsweg tot het park naar de Boomsweg nabij zijn woning en tegen de aldaar voorziene receptie en bedrijfswoning. [appellant A] betoogt dat het plan leidt tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Hiertoe voert hij aan dat hij overlast zal ervaren van drukte bij de voorziene receptie en van verkeersdrukte op en rondom de toegangsweg. [appellant A] vreest voorts dat hij zal worden geconfronteerd met geluidsoverlast van optrekkende en remmende auto’s bij de slagboom.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de toegangsweg en de bijbehorende centrumvoorzieningen niet leiden tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat. Hiertoe voert de raad aan dat het aantal toegestane recreatiewoningen hetzelfde blijft, zodat het totale verkeersaanbod niet toeneemt. Verder voert de raad aan dat door het eenrichtingsverkeer op het terrein alleen uitgaand verkeer de woning van [appellant] zal passeren. Ten slotte voert de raad aan dat het voorziene receptiegebouw naast de slagboom zal zorgen voor visuele afscherming en een reductie van eventueel geluid.
3.2. Het plan voorziet in een toegangsweg aan de Boomsweg tussen [locatie 1 en 2]. Aan de bestaande woning op [locatie 1] is de aanduiding "centrum" toegekend. Aan de bestaande woning op [locatie 2] is de aanduiding "bedrijfswoning" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn ter plaatse van de aanduiding "centrum" centrale voorzieningen toegestaan. Onder centrale voorzieningen wordt onder meer begrepen dagrecreatieve voorzieningen, detailhandel en dienstverlenende bedrijven en horeca.
Ingevolge lid 4.2.2, aanhef en onder a, is een bedrijfswoning uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning".
3.3. Blijkens de verbeelding is de woning van [appellant] op ongeveer 41 m van de voorziene receptie en op ongeveer 45 m van de voorziene bedrijfswoning gelegen.
3.4. [appellant] betoogt terecht dat in de omgeving van de nieuwe toegangsweg en de bijbehorende centrumvoorzieningen sprake kan zijn van enige overlast in de vorm van drukte, verkeersdrukte en geluid. De raad heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. Hierbij heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat het verkeer in één richting in een lus over het terrein zal gaan rijden, waardoor alleen het uitgaand verkeer de woning van [appellant] zal passeren en dat het voorziene receptiegebouw zal zorgen voor visuele afscherming en eventuele geluidsreductie. Voorts heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat het plan slechts voorziet in 100 wooneenheden, zodat geen sprake zal zijn van een grote verkeersgeneratie door het recreatiepark. De raad heeft verder in aanmerking kunnen nemen dat de voorziene receptie en bedrijfswoning op ruime afstand van de woning van [appellant] zijn gelegen. Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat het plan rechtsonzeker is. Hij voert hiertoe aan dat ten onrechte op de verbeelding niet is aangegeven hoe de infrastructuur in het park eruit komt te zien na verplaatsing van de toegangsweg. Voorts is volgens [appellant] niet duidelijk waar parkeergelegenheid zal worden gerealiseerd en hoe de ontsluitingsstructuur van de toegangsweg eruit komt te zien.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de eigenaren van het park in beginsel vrij zijn om binnen de grenzen van het bestemmingsplan de inrichting van het park te bepalen. De raad voert verder aan dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot een wezenlijke verandering van de structuur van het park zodat hij geen aanleiding heeft gezien om aan het verplaatsen van de toegangsweg regels te verbinden.
4.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie" aangewezen gronden bestemd voor:
a. terreinen voor recreatiewoningen;
b. sanitaire voorzieningen;
c. daarbij behorende centrale voorzieningen;
d. een bedrijfswoning;
e. landschappelijke inpassing;
met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, paden, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.
4.3. Het behoort tot de beleidsvrijheid van de raad om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen. In een bestemmingsplan kunnen globale bestemmingen worden opgenomen die niet meer behoeven worden uitgewerkt. Of een dergelijke bestemmingsregeling uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, dient per geval aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden te worden beoordeeld.
4.4. Het plan voorziet niet in specifieke locaties van parkeervoorzieningen en wegen. Dit betekent dat binnen de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" parkeervoorzieningen en wegen overal zijn toegestaan. Anders dan [appellant] betoogt bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hiermee geen sprake is van een rechtsonzekere situatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de hoofdstructuur op het terrein reeds is aangelegd, dat reeds 70 woningen zijn gerealiseerd en dat voor het overige de verkaveling bekend is. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat de realisering van de toegangsweg en centrumvoorzieningen zal leiden tot een zodanige aanpassing van de infrastructuur op het park dat aan de ontwikkeling regels hadden moeten worden verbonden. Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat de verplaatsing van de ingang leidt tot verkeersonveilige situaties, omdat in de nieuwe situatie enkel nog eenrichtingsverkeer op het terrein is toegestaan. [appellant] voert aan dat bestuurders tegen het verkeer in zullen rijden om te vermijden dat zij moeten omrijden om hun woning te bereiken.
5.1. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, biedt geen aanleiding voor het oordeel dat het plan zal leiden tot verkeersonveilige situaties in het recreatiepark of op de Boomsweg. Voor zover [appellant] vreest dat bestuurders zich niet zullen houden aan de op het terrein geldende verkeersregels, wordt overwogen dat dit een kwestie van handhaving betreft, hetgeen in deze procedure niet aan de orde kan komen. Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieven voor de toegangsweg. [appellant A] voert aan dat als er al een nieuwe ontsluiting zou moeten komen, deze beter zou kunnen worden gerealiseerd aan de reeds aanwezige inrit aan de Boomsweg, waarbij de oude modelwoning als receptie zou kunnen dienen.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de realisering van een eigen toegangsweg op het recreatiepark noodzakelijk is omdat de huidige toegangsweg, die het terrein van vakantieoord De Kiekebelt doorkruist, zorgt voor overlast en onveilige verkeerssituaties. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat de aanwezige inrit aan de Boomsweg geen goed alternatief biedt omdat deze te ver is gelegen van de voorziene receptie en bedrijfswoning in bestaande bebouwing.
6.2. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
6.3. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in voldoende mate de voor- en nadelen van alternatieven voor de toegangsweg heeft afgewogen. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de huidige locatie van de toegangsweg over het terrein van vakantieoord De Kiekebelt onwenselijk is. Hierbij heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat deze toegangsweg thans voor overlast en verkeersonveilige situaties zorgt. Dit is door [appellant] niet bestreden. De raad heeft voorts de door [appellant] aangevoerde alternatieve locatie aan de Boomsweg bij zijn afweging betrokken. De raad heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze inrit te ver is gelegen van de voorziene receptie en bedrijfswoning zodat dit alternatief niet wenselijk is. De raad heeft bovendien ter zitting toegelicht dat dit alternatief geen verschil maakt wat betreft het uitgaande verkeer en de hiermee gepaard gaande gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellant]. Het betoog faalt.
7. [appellant] betoogt dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende is verzekerd. Hiertoe voert hij aan dat de ontwikkeling ziet op de realisering van een receptie en een dienstwoning, de herinrichting van de infrastructuur en de aanleg van een nieuwe weg. Gelet op de omvang van deze ontwikkeling had de raad moeten onderzoeken of het plan financieel haalbaar is. Voorts voert [appellant] aan dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met planschade die hij als gevolg van de herinrichting zal lijden.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de initiatiefnemer financiële middelen heeft gereserveerd en met de raad een planschadeovereenkomst heeft gesloten zodat de financiële haalbaarheid van het plan voldoende is verzekerd. De raad heeft voorts ter zitting toegelicht dat de toegangsweg reeds is gerealiseerd en dat de receptie en dienstwoning in gebruik zijn genomen.
7.2. De raad dient bij het vaststellen van een bestemmingsplan de financiële uitvoerbaarheid hiervan te beoordelen. In dit kader dient hij te beoordelen of op voorhand in redelijkheid moet worden ingezien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode. Gelet op het feit dat de toegangsweg reeds is aangelegd en dat de receptie en dienstwoning in gebruik zijn genomen en nu de raad met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst heeft gesloten, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet financieel uitvoerbaar is. Het betoog faalt.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Schaaf
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014
523-821.