201310801/1/A4.
Datum uitspraak: 10 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], wonend te [woonplaats], gemeente Goes, en [appellant B], wonend te woonplaats] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 oktober 2013 in zaak nr. 13/2163 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Goes.
Procesverloop
Bij besluit van 9 augustus 2012 heeft het college de verzoeken van [appellant] om handhavend op te treden ten aanzien van het Hooge Pad te Kloetinge afgewezen.
Bij besluit van 18 februari 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.M. Breukers, en het college, vertegenwoordigd door G.J. Goemaat, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft het college verzocht handhavend op te treden tegen het gebruik van het Hooge Pad te Kloetinge als wandelpad. Volgens hem overtreden de wandelaars het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Het Hooge Pad loopt gedeeltelijk over percelen die bij [appellant] in eigendom dan wel in gebruik zijn (hierna: de percelen).
2. Hetgeen [appellant] in hoger heeft betoogd komt erop neer dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat handhaving onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, zodat het college van handhaving had moeten afzien.
2.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruik van gronden in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2010" rust op de percelen de bestemming "Agrarisch".
Ingevolge artikel 3.1.1, aanhef en onder a en onder h, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven en voor wegen, paden, parkeervoorzieningen, water, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
2.2. Niet in geschil is dat het Hooge Pad met inbegrip van het gedeelte dat over de percelen loopt, wordt gebruikt door voetgangers en wandelaars.
Het Hooge Pad is een openbare weg in de zin van de Wegenwet. Het wandelen op het pad is uit dit oogpunt toegestaan.
De bestemming "Agrarisch" staat paden anders dan ten dienste van de bestemming niet toe. Dit betekent echter niet dat wandelaars of voetgangers die over het Hooge Pad lopen de gronden gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Het gebruik van het Hooge Pad als voetpad is niet in strijd met de bestemming "Agrarisch". Het bestemmingsplan is derhalve niet overtreden, zodat het college niet bevoegd was tot handhavend optreden.
2.3. Gelet hierop heeft de rechtbank, zij het op andere gronden, terecht geoordeeld dat het college de verzoeken van [appellant] om handhavend optreden kon afwijzen.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. R. Uylenburg en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
De Voorzitter
is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen. w.g. Van der Maesen de Sombreff
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014
190-769.