ECLI:NL:RVS:2014:3365

Raad van State

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
10 september 2014
Zaaknummer
201405299/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan 'Landgoed De Utrecht'

Op 3 september 2014 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het geding tussen de vereniging Vereniging Natuur en Milieu Hilvarenbeek e.o. en de raad van de gemeente Hilvarenbeek. Het verzoek was gericht tegen het bestemmingsplan 'Landgoed De Utrecht', dat op 13 maart 2014 door de raad was vastgesteld. De vereniging had beroep ingesteld tegen dit besluit en vroeg tevens om een voorlopige voorziening om onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen.

Tijdens de zitting op 18 augustus 2014, waar de vereniging werd vertegenwoordigd door mr. C.M.A. Luijsterburg en de raad door ing. M. van Oostveen, werd het verzoek behandeld. De voorzitter overwoog dat het verzoek om voorlopige voorziening betrekking had op plandelen met de bestemmingen 'Wonen' en 'Wonen - Landgoed' voor een perceel te Esbeek. De vereniging stelde dat het bestemmingsplan in strijd was met de Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant en de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010, omdat het niet voldeed aan de ecologische en landschappelijke eisen.

De voorzitter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat ASR Vastgoed Vermogensbeheer B.V. had verklaard geen omgevingsvergunning aan te vragen totdat het plan rechtens onaantastbaar was. De voorzitter wees het verzoek af, met de mogelijkheid voor de vereniging om een nieuw verzoek in te dienen indien er toch een omgevingsvergunning zou worden aangevraagd. De voorzitter oordeelde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat het bestemmingsplan niet in strijd was met de geldende regelgeving en dat het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen moest worden.

Uitspraak

201405299/2/R3.
Datum uitspraak: 3 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de vereniging Vereniging Natuur en Milieu Hilvarenbeek e.o., gevestigd te Hilvarenbeek,
verzoekster,
en
de raad van de gemeente Hilvarenbeek,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Landgoed De Utrecht" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer de vereniging beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft de vereniging de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De vereniging en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ASR Vastgoed Vermogensbeheer B.V. hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 18 augustus 2014, waar de vereniging, vertegenwoordigd door mr. C.M.A. Luijsterburg, en de raad, vertegenwoordigd door ing. M. van Oostveen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden], beiden vertegenwoordigd door mr. M.P. Wolf, advocaat te Breda, en ASR, vertegenwoordigd door ing. H.J.M. Breviers, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek om voorlopige voorziening heeft betrekking op de plandelen met de bestemmingen "Wonen" en "Wonen - Landgoed" voor zover het betreft het perceel [locatie] te Esbeek en de zogenoemde woningbouwlocaties Dunsedijk, Berkensingel en Lange Gracht binnen landgoed "De Utrecht". De vereniging verzoekt om bij wijze van voorlopige voorziening deze plandelen te schorsen, teneinde onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen.
3. Ter zitting heeft ASR verklaard dat zij de nieuwe bouwmogelijkheden die in het bestemmingsplan worden geboden niet wil benutten voordat het plan rechtens onaantastbaar is en derhalve in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure geen omgevingsvergunning voor het bouwen van de twaalf woningen op de woningbouwlocaties Lange Gracht, Dunsedijk en Berkensingel zal aanvragen. Gelet hierop ontbreekt in zoverre een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening en bestaat aanleiding het verzoek hiertoe in zoverre af te wijzen.
De voorzitter wijst erop dat de vereniging een nieuw verzoek om voorlopige voorziening kan indienen in het geval dat, ondanks de toezegging van ASR, een omgevingsvergunning zou worden aangevraagd voordat op de ingestelde beroepen is beslist.
3.1. Het perceel [locatie] is in eigendom bij [belanghebbenden]. Ter zitting hebben zij verklaard een omgevingsvergunning voor bouwen te hebben aangevraagd ten behoeve van een aanbouw aan de kapschuur teneinde een woning te kunnen realiseren die in het voorheen geldende bestemmingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied" niet was toegestaan. Anders dan de raad heeft betoogd bestaat derhalve in zoverre een spoedeisend belang aan de zijde van de vereniging.
4. De vereniging voert aan dat het plan in strijd is met artikel 3.5 van de Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening 2012), omdat in de toelichting niet is verantwoord of de voorziene woning in overeenstemming is met de regionaal gemaakte afspraken en de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.
4.1. De voorzitter overweegt dat artikel 3.5 van de Verordening 2012 is geplaatst in hoofdstuk 3 van de Verordening 2012, welk hoofdstuk regels bevat die van toepassing zijn op stedelijke ontwikkelingen. Een stedelijke ontwikkeling wordt in artikel 1.1, aanhef en onder 75 van de Verordening 2012, gedefinieerd als nieuw ruimtebeslag ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter ontstaat met de bouw van één solitaire woning op zichzelf geen stedelijke ontwikkeling. De vereniging heeft dit standpunt in haar verzoekschrift ook erkend. Gelet hierop is de voorzitter voorshands van oordeel dat hoofdstuk 3 van de Verordening 2012 niet van toepassing is op deze ruimtelijke ontwikkeling.
5. De vereniging voert verder aan dat het plan in strijd is met artikel 6.3 van de Verordening 2012, omdat een woning in de groenblauwe mantel geen positief effect heeft op de bestaande en de te ontwikkelen natuur- en landschapswaarden en/of op het bodem- en watersysteem in het gebied. Subsidiair betoogt de vereniging dat de positieve effecten op de bestaande en de te ontwikkelen natuur- en landschapswaarden en/of op het bodem- en watersysteem gerealiseerd moeten worden in het gebied waar de ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt.
5.1. De raad stelt dat uit de door Aeres Milieu opgestelde Quickscan "Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet Landgoed De Utrecht" van 14 juli 2012 blijkt dat het bestemmingsplan niet of nauwelijks een negatief effect heeft op de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van de groenblauwe mantel. Voorts hebben de in het plan voorziene natuurontwikkelingsprojecten en daartoe strekkende maatregelen het behoud, herstel of ontwikkeling van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden tot doel.
5.2. Ingevolge artikel 6.3, eerste lid, van de Verordening 2012:
a. strekt een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;
b. stelt een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
Ingevolge het tweede lid bevat de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, een verantwoording over de wijze waarop de nodige kennis over de aanwezige ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken is vergaard.
5.3. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter volgt uit artikel 6.3, van de Verordening 2012 niet dat in de groenblauwe mantel in het geheel geen ruimtelijke ontwikkeling zoals een woning mogelijk is. In de toelichting bij de Verordening 2012 staat dat ruimtelijke ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel mogelijk zijn, als ze een positief effect hebben op de bestaande en te ontwikkelen natuur- en landschapswaarden en/of op het bodem- en watersysteem in het gebied en dat nieuwe ontwikkelingen qua aard en schaal moeten passen bij het ontwikkelingsperspectief voor de groenblauwe mantel en rekening moeten houden met omliggende waarden.
Voorts ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat in het kader van artikel 6.3 van de Verordening 2012 naar de ontwikkeling van landgoed "De Utrecht" zoals voorzien in het plan, dient te worden gekeken en niet alleen naar het bestreden plandeel. De raad heeft de effecten van het plan op de groenblauwe mantel onderzocht en de resultaten daarvan zijn neergelegd in de Quickscan en voorts opgenomen in paragraaf 3.2.4 van de plantoelichting. De juistheid van de Quickscan is door de vereniging niet betwist, zodat niet aannemelijk is gemaakt dat de Quickscan gebreken, dan wel een leemte in kennis vertoont en dat de raad zich derhalve niet op het onderzoek heeft mogen baseren voor de vraag of het mogelijk maken van een woning in de groenblauwe mantel in strijd is met artikel 6.3 van de Verordening 2012.
6. De vereniging betoogt voorts dat het perceel in de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010 (hierna: PMV 2010) is aangewezen als stiltegebied en dat woningbouw en het gebruik behorend bij een woning in dergelijke gebieden in strijd is met artikel 5.2.4 van de PMV 2010, omdat niet kan worden voldaan aan de voor een stiltegebied geldende regels in bijlage 8 van de PMV 2010.
6.1. Ingevolge artikel 5.2.1, eerste lid, van de PMV 2010 zijn stiltegebieden die gebieden die als zodanig zijn aangewezen in bijlage 7 (lees bijlage 6) van deze verordening.
Ingevolge artikel 5.2.4 gelden in een stiltegebied de in bijlage 8 omschreven regels.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van bijlage 8 is het verboden een toestel te gebruiken waardoor de ervaring van de natuurlijke geluiden kan worden verstoord.
Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder c, gelden de in de bepalingen 2.1, eerste lid, en 2.2 gestelde verboden niet voor zover zij betrekking hebben op een toestel dat wordt gebruikt ten behoeve van het onderhoud van het gebied of van de daarin aanwezige bouwwerken en andere constructies.
Ingevolge artikel 4.1, eerste lid, kan het college van gedeputeerde staten ontheffing verlenen van de in titel 2 gestelde verboden.
6.2. Vragen of voor de uitvoering van het plan een ontheffing op grond van de PMV 2010 nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, zijn in beginsel aan de orde in een procedure met betrekking tot de al dan niet verleende ontheffing. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de PMV 2010 aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat.
6.3. Niet in geschil is dat het gebied waarin het perceel ligt is aangewezen als stiltegebied als bedoeld in artikel 5.2.1 van de PMV 2010 in samenhang met bijlage 6. De voorzitter overweegt dat het bestaan van een woning op zichzelf niet in strijd is met de PMV 2010, omdat de regels zien op gedragingen. De raad is in de plantoelichting en ter zitting ingegaan op de gevolgen van het bouwen van de woningen en het gebruik daarvan in het stiltegebied. Daarbij heeft de raad gesteld dat een ontheffing zal worden aangevraagd voor een aantal gedragingen. Wat betreft het betoog van de vereniging dat het gebruik van bepaalde apparaten als een grasmaaier rondom de woning met de PMV 2010 in strijd zal komen, wijst de voorzitter erop dat, voor zover een dergelijk gebruik al niet is uitgezonderd op grond van artikel 3.1, aanhef en onder c, ook andere stillere wijzen van onderhoud mogelijk zijn. Gelet op het voorgaande, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de PMV 2010 op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter in hetgeen de vereniging heeft aangevoerd geen aanleiding voor de verwachting dat het bestreden plandeel in de bodemprocedure geen stand zal houden en bestaat, na afweging van alle betrokken belangen, aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Matulewicz
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2014
45-758.