201305169/1/A2.
Datum uitspraak: 5 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Winterswijk,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 mei 2013 in zaak nr. 12/1771 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 29 december 2011 heeft de Belastingdienst het voorschot zorgtoeslag over 2012 herzien naar € 1.742,00.
Bij besluit van 18 december 2012 heeft de Belastingdienst het door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 14 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar, niet-ontvankelijk verklaard en voor zover gericht tegen het besluit van 18 december 2012, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2013, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 12 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) blijft voor de toepassing van hoofdstuk 2, voor zover van belang, artikel 4:125 van de Awb buiten toepassing en zijn de hoofdstukken 6 en 7 van de Awb niet van toepassing op de verrekeningsbeschikking, bedoeld in artikel 30.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, is de Belastingdienst bevoegd tot verrekening van een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering met een aan hem uit te betalen tegemoetkoming of voorschot daarop, een en ander ongeacht de inkomensafhankelijke regeling die het betreft en ongeacht het berekeningsjaar.
Ingevolge artikel XVI van Overige fiscale maatregelen 2009 vindt paragraaf 4.1.3.2. van de Awb voor het eerst toepassing met betrekking tot ingevolge de Awir te nemen of genomen beschikkingen met betrekking tot het berekeningsjaar 2013.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de Belastingdienst zijn bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst niet mocht verrekenen, nu de Belastingdienst geen vordering op hem had.
2.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant], gelet op de aanhef van de brief van 6 september 2012, bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 29 december 2011 inzake het voorschot zorgtoeslag over 2012. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De bezwaartermijn is derhalve op 30 december 2011 aangevangen en geëindigd op 9 februari 2012. Het bezwaarschrift van 6 september 2012 is derhalve niet tijdig ingediend. Voorts is niet gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant] in verzuim is geweest.
Tegen de verrekening van zijn huurtoeslag over 2006 met zijn zorgtoeslag over 2012 kon [appellant] evenmin opkomen, nu artikel 12 van de Awir daaraan in de weg staat. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij recht heeft op dwangsommen wegens het door de Belastingdienst niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Nu [appellant] een verzoek om een dwangsom bij niet tijdig beslissen heeft ingediend tegen besluiten ingevolge de Awir die zien op jaren voorafgaand aan het berekeningsjaar 2013, is zijn verzoek, gelet op het bepaalde in artikel XVI van Overige fiscale maatregelen 2009, terecht afgewezen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
5. [appellant] heeft voorts een verzoek om vergoeding van schade ingediend. Nu de uitspraak van de rechtbank, voor zover daarbij het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring door de Belastingdienst van het bezwaar ongegrond is verklaard, dient te worden bevestigd, bestaat reeds daarom geen grond voor het inwilligen van zijn verzoek.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.J.C. van Geel, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Geel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2014
17-705.