ECLI:NL:RVS:2014:34

Raad van State

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
15 januari 2014
Zaaknummer
201302102/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Maasbracht" vastgesteld door de raad van de gemeente Maasgouw

Op 15 januari 2014 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak betreffende het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Maasbracht", dat op 20 december 2012 door de raad van de gemeente Maasgouw was vastgesteld. De appellanten, waaronder een particulier en een besloten vennootschap, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De appellanten stelden dat verschillende onderdelen van het bestemmingsplan niet ontvankelijk waren, en dat de raad niet in redelijkheid had kunnen besluiten om bepaalde bestemmingen niet als zodanig te bestemmen. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 4 november 2013, waarbij de appellanten en de raad vertegenwoordigd waren. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de ontvankelijkheid van de beroepen beoordeeld en enkele onderdelen van het bestemmingsplan vernietigd, waaronder de aanduiding "specifieke vorm van water - werkstrook" en de bestemming "Bedrijventerrein" voor bepaalde percelen. De Raad van State heeft geoordeeld dat de raad niet voldoende gemotiveerd had waarom bepaalde bestemmingen niet als zodanig waren bestemd en dat de belangen van de appellanten niet voldoende waren meegewogen. De raad is opgedragen om binnen 52 weken na de uitspraak een herziening van het plan vast te stellen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen van de Raad van State. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de ruimtelijke ordening in de gemeente Maasgouw, vooral voor de betrokken bedrijven en hun activiteiten.

Uitspraak

201302102/1/R1.
Datum uitspraak: 15 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Maasbracht, gemeente Maasgouw,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beide gevestigd te Maasbracht, gemeente Maasgouw,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Milieu Service Zuid B.V., gevestigd te Maasbracht, gemeente Maasgouw,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Maasgouw,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Maasbracht" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en Milieu Service Zuid beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Antonius Vesselheads B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], de raad en Antonius Vesselheads hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De raad, [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en Milieu Service Zuid hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2013, waar [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Goumans en mr. M. Peeters, beiden advocaat te Helmond, Milieu Service Zuid, vertegenwoordigd door directeur bij Milieu Service Zuid, en de raad, vertegenwoordigd door N.J. Brouwers en P.J.G. Janssen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord Antonius Vesselheads, vertegenwoordigd door mr. G.A.M. van de Wouw, werkzaam bij juridisch adviesbureau DuMilan IC.
Overwegingen
Het plan
1. Het plan voorziet in een actualisering van het juridisch-planologisch kader voor de bedrijventerreinen Koeweide/Battenweg en Bunkerhaven.
Ontvankelijkheid
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] richten zich in hun beroep onder meer tegen artikel 4, lid 4.5, onder 4.5.1 en f, en lid 4.5, onder 4.5.2, van de planregels, de plandelen met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterbergend rivierbed" voor het water binnen de werkstroken langs de percelen S. Houbenweg 3, Industrieweg 2b, 6 en 8, Veerweg 9 en 11 en Brouwersstraat 17a, de aanduiding "specifieke vorm van water - werkschip" voor een gedeelte van het water langs het perceel Veerweg 9, de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2" die aan de percelen Veerweg 9 en 11, S. Houbenweg 2, Brouwersstraat 30 en 32 is toegekend en de aanduidingen "bedrijf tot en met categorie 2", bedrijf tot en met categorie 3.1" en "bedrijf tot en met categorie 3.2" die aan gedeelten van het perceel Brouwersstraat 17a zijn toegekend. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben deze planonderdelen niet in hun zienswijzen bestreden, zodat hun beroep in zoverre niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze berust.
Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij tegen het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Anders dan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen, volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2013 in zaak nr. 201109366/1/R2 en de uitspraak van 11 september 2013 in zaak nr. 201210486/1/R1 niet dat als een perceel in de zienswijze wordt genoemd in beroep alle planonderdelen die betrekking hebben op dat perceel kunnen worden bestreden, ook als een planonderdeel niet in de zienswijze is bestreden.
Het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], voor zover dat is gericht tegen de artikelen 4, lid 4.2, onder 4.2.7 en d, 10, lid 10.3, onder a, en 24, lid 24.6, onder 24.6.2, van de planregels, het niet als zodanig bestemmen van de torenkraan op de percelen Industrieweg 6 en 8 en de aanduiding "vrijwaringszone - weg" die aan gedeelten van de percelen Brouwersstraat 17a en S. Houbenweg 2 is toegekend niet-ontvankelijk is, omdat hun beroep in zoverre niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze berust.
2.2. Wat betreft de artikelen 4, lid 4.2, onder 4.2.7 en d, en 24, lid 24.6, onder 24.6.2, van de planregels overweegt de Afdeling dat [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in hun zienswijze ten aanzien van de percelen Veerweg 9 en 11 verzocht hebben of het mogelijk is een torenkraan op deze percelen op te richten. Nu de artikelen 4, lid 4.2, onder 4.2.7 en d, en 24, lid 24.6, onder 24.6.2, betrekking hebben op de mogelijkheid een torenkraan op te richten, berust het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in zoverre op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Wat betreft het niet als zodanig bestemmen van de torenkraan op de percelen Industrieweg 6 en 8 wordt overwogen dat in de zienswijze van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] over het perceel Industrieweg 6 erop wordt gewezen dat op deze percelen een torenkraan staat. Het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] berust derhalve in zoverre op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Wat betreft artikel 10, lid 10.3, onder a, van de planregels overweegt de Afdeling dat [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in hun zienswijzen ten aanzien van verscheidene percelen hebben verzocht de aanduiding werkstroken in het water langs de percelen te verbreden naar 30 m. Zij gebruiken de werkstroken langs het water als ligplaats voor schepen die gerepareerd worden. Hun zienswijzen waren er derhalve op gericht een bredere strook water langs deze percelen te kunnen gebruiken als ligplaats voor schepen. Nu artikel 10, lid 10.3, onder a, van de planregels betrekking heeft op de mogelijkheid om het water langs de percelen als ligplaats te gebruiken, berust het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in zoverre op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ten aanzien van de aanduiding "vrijwaringszone - weg" die aan gedeelten van de percelen Brouwersstraat 17a en S. Houbenweg 2 is toegekend, wordt overwogen dat [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in hun zienswijzen over deze percelen zich tegen deze vrijwaringszone hebben gericht. Het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] berust derhalve ook in zoverre op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]
Het beroep ten aanzien van artikel 24, lid 24.6, onder 24.6.1, van de planregels
4. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat binnen de aanduiding "vrijwaringszone - vaarweg" die aan gedeelten van de percelen S. Houbenweg 3, Veerweg 9 en 11 (hierna: de percelen) is toegekend ten onrechte geen opslag van materialen is toegestaan. Volgens hen worden zij daardoor ernstig beperkt in hun exploitatiemogelijkheden. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voeren daarbij aan dat schepen tegenwoordig op de radar varen, zodat het niet nodig is om zichtlijnen voor de schepen te behouden. Voorts voeren zij aan dat ten onrechte geen omgevingsvergunning voor een binnenplanse afwijking kan worden verleend voor de opslag van materialen, terwijl een dergelijke omgevingsvergunning wel voor het oprichten van bouwwerken kan worden verleend.
4.1. Volgens de raad is opslag binnen de aanduiding "vrijwaringszone - vaarweg" niet toegestaan vanwege het beleid van Rijkswaterstaat. Volgens dit beleid moeten zichtlijnen langs een vaarweg behouden blijven zodat er vrije ruimte is om de transportfunctie van de desbetreffende vaarweg in stand te houden en de veiligheid langs de vaarweg te kunnen garanderen. In een bocht of op een splitsingspunt moet een schipper volgens dit beleid voldoende zicht hebben om een tegemoetkomend schip tijdig te verkennen en zo nodig actie te nemen.
4.2. De percelen liggen bij de toegang van de haven tot het Julianakanaal.
Ingevolge artikel 24, lid 24.6, onder 24.6.1, van de planregels dienen gronden ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - vaarweg" in het kader van de nautische belangen van de vaarweg vrij gehouden te worden van bebouwing en opslagmaterialen. Bouwen en opslaan van materialen binnen deze aanduiding is niet toegestaan, met uitzondering van bouwwerken die worden gebouwd en materialen die worden opgeslagen welke direct verband houden met mogelijke toekomstige reconstructies en/of uitbreidingen aan de nabij gelegen vaarweg, alsmede voor het creëren van een optimale nautische omgeving.
Ingevolge lid 24.6, onder 24.6.2, kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van het vaarverkeer, met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde onder 24.6.1, voor de bouw van bouwwerken welke zijn toegelaten krachtens de onderliggende bestemming nadat de vaarwegbeheerder terzake is gehoord.
4.3. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van de veiligheid van het vaarverkeer dan aan het belang van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] bij onbelemmerde exploitatiemogelijkheden. Voor zover zij aanvoeren dat schepen tegenwoordig op de radar varen, wordt overwogen dat dit niet betekent dat zichtlijnen uit een oogpunt van veiligheid niet noodzakelijk zijn, aangezien niet is uitgesloten dat de radar van een schip gebrekkig kan functioneren of kan uitvallen. De Afdeling neemt voorts in aanmerking dat de opslag van materialen slechts op gedeelten van de percelen is verboden. De raad behoefde voorts in redelijkheid geen afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van de opslag van materialen op te nemen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat bij de opslag van materialen, anders dan bij het oprichten van bouwwerken, het moeilijk controleerbaar is of aan de omgevingsvergunning wordt voldaan, nu de hoogte van de opgeslagen materialen en de locaties waarop materialen worden opgeslagen snel kunnen wijzigen.
Het beroep ten aanzien van artikel 24, lid 24.6, onder 24.6.2, van de planregels
5. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat artikel 24, lid 24.6, onder 24.6.2, van de planregels rechtsonzeker is, omdat in de planregels niet is bepaald aan de hand van welk toetsingskader de vaarwegbeheerder een advies zal geven.
5.1. De Afdeling overweegt dat in artikel 24, lid 24.6, onder 24.6.2, van de planregels is bepaald dat alleen een omgevingsvergunning kan worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van het vaarverkeer nadat de vaarwegbeheerder terzake is gehoord. Gelet hierop kan de vaarwegbeheerder alleen worden gehoord over de vraag of een bouwplan onevenredige afbreuk zal doen aan de belangen van het vaarverkeer. Er bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 24, lid 24.6, onder 24.6.2 rechtsonzeker is.
Het beroep ten aanzien van artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.7 en d, van de planregels
6. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.7 en d, van de planregels rechtsonzeker is. Volgens hen is onvoldoende duidelijk of op grond van deze bepaling voor het oprichten van een torenkraan met een hoogte van meer dan 15 m vereist is dat gronden zowel de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf" als de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 5.1" hebben of slechts één van deze twee aanduidingen.
6.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.7 en c, van de planregels bedraagt de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" 15 m.
Ingevolge lid 4.2, onder 4.2.7 en d, zijn vaste kranen hoger dan 15 m uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - scheepswerf" en ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 5.1"; de maximale hoogte bedraagt 35 m.
6.2. De Afdeling overweegt dat voldoende duidelijk is dat op grond van artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.7 en d, voor het oprichten van een torenkraan met een hoogte van meer dan 15 m slechts vereist is dat gronden de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf" of de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 5.1" hebben, gelet op de redactie van deze bepaling.
Het beroep ten aanzien van artikel 10, lid 10.3, onder a, van de planregels
7. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat het onduidelijk is of het op grond van artikel 10, lid 10.3, onder a, van de planregels is toegestaan om binnen de werkstroken in het water langs verscheidene van hun percelen schepen te laten liggen ten behoeve van reparatie. Volgens hen laten zij reeds sinds lang schepen in het water naast hun scheepswerven liggen ten behoeve van reparatie.
7.1. Volgens de raad is het op grond van artikel 10, lid 10.3, onder a, van de planregels niet toegestaan om de werkstroken in het water als ligplaats te gebruiken voor schepen die als een inrichting als bedoeld in onderdeel D van bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) functioneren. Het laten liggen van schepen ten behoeve van reparatie is volgens de raad wel toegestaan, aangezien deze schepen niet tot een inrichting behoren.
7.2. Aan stroken water langs verscheidene percelen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] is de bestemming "Water - Riviergebonden" met de aanduiding "specifieke vorm van water - werkstrook" toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 1.77, van de planregels wordt onder werkstrook verstaan een strook in en/of langs het water, waarbinnen werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden, die onlosmakelijk verbonden zijn met de vestiging en/of uitvoering van bedrijfsactiviteiten zoals deze zijn toegelaten op de aangrenzende bestemming "Bedrijventerrein".
Ingevolge artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder d, zijn de voor "Water - Riviergebonden" aangewezen gronden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van water - werkstrook" bestemd voor een werkstrook, waarbij het bepaalde in artikel 4 in acht dient te worden genomen en waarbij tevens geldt dat de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten onlosmakelijk verbonden dient te zijn met de vestiging dan wel uitoefening van bedrijven als toegelaten op de aangrenzende bestemming "Bedrijventerrein" en waarbij eveneens geldt dat het functioneren van het scheepvaartverkeer te allen tijde gewaarborgd dient te zijn.
Ingevolge lid 10.3, aanhef en onder a, wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval gerekend het gebruik als ligplaats alsmede voor het laden en lossen van schepen, behorende tot inrichtingen als bedoeld in onderdeel D van bijlage I van het Bor.
7.3. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 10, lid 10.3, onder a, van de planregels rechtsonzeker is. Gelet op de zinsnede "behorende tot inrichtingen als bedoeld in onderdeel D van bijlage I van het Bor" is alleen het gebruik van de werkstroken als ligplaats voor schepen die als een inrichting als bedoeld in onderdeel D van bijlage I van het Bor functioneren, verboden. Deze zinsnede heeft, anders dan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] menen, niet alleen betrekking op het laden en lossen, maar ook op het gebruik als ligplaats, evenwel niet op het gebruik van de werkstrook voor reparatie van schepen.
Het beroep ten aanzien van de percelen Industrieweg 2b, 6 en 8/ Veerweg 9 en 11
8. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat ten onrechte de scheepswerf op de percelen Industrieweg 2b, 6 en 8 op het bedrijventerrein Koeweide/Battenweg niet als zodanig is bestemd, maar onder het overgangsrecht is gebracht. Dit is volgens hen in strijd met het beleid dat de gemeente Maasgouw met de provincie heeft afgesproken om scheepswerven die op 1 januari 1993 aanwezig waren als zodanig te bestemmen. Volgens hen wordt op de percelen Industrieweg 2b, 6 en 8 reeds sinds lang aan schepen met een lengte groter dan 25 m gewerkt. Zij voeren aan dat nooit overeenstemming is bereikt met het college van burgemeester en wethouders over de voorwaarde die het college stelde dat alleen aan een scheepswerf op het perceel Veerweg 9 zou worden meegewerkt als de inrichting op de percelen Industrieweg 2b en 6 zou worden beëindigd. Deze voorwaarde wordt volgens hen nu ten onrechte door de raad afgedwongen. Voorts voeren zij aan dat de vaste torenkraan die op de percelen Industrieweg 6 en 8 staat ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Verder betogen zij dat de werkstroken in het water langs de percelen Industrieweg 6 en 8 ten onrechte een breedte van 15 m hebben. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] stellen dat geregeld drie tot vier schepen in het water liggen voor reparatie en dat daarvoor een werkstrook van 30 m benodigd is. Volgens hen wordt het scheepvaartverkeer daardoor niet belemmerd en was het onder het voorheen geldende plan "Kern Maasbracht" toegestaan om drie tot vier schepen naast elkaar te laten liggen. Ten aanzien van het perceel Industrieweg 6 wijzen zij er daarbij op dat bij dit perceel een bord staat waaruit blijkt dat schepen tot een breedte van maximaal 45 m mogen worden aangemeerd.
8.1. Volgens de raad was op het perceel Industrieweg 8 geen scheepswerf gevestigd totdat [appellant sub 2A] dit perceel in 2010 kocht. Daarom is in overeenstemming met de afspraak die met de provincie is gemaakt om alleen scheepswerven die op 1 januari 1993 aanwezig waren als zodanig te bestemmen, geen scheepswerf toegestaan op dit perceel. Op de percelen Industrieweg 2b en 6 werden op 1 januari 1993 wel scheepswerfactiviteiten uitgeoefend, maar de raad heeft ervoor gekozen deze scheepswerfactiviteiten niet als zodanig te bestemmen. In plaats daarvan heeft de raad besloten om de scheepswerf van [appellant sub 2A] op de percelen Veerweg 9 en 11 wel als zodanig te bestemmen. [appellant sub 2A] heeft in het verleden het college meerdere malen verzocht om een scheepswerf mogelijk te maken op deze percelen. Wat betreft het perceel Veerweg 11 wilde het college meewerken aan dit verzoek via een vrijstellingsprocedure, omdat op dat perceel in 1993 een geluidzoneringsplichtig bedrijf aanwezig was. Wat betreft het perceel Veerweg 9 wilde het college aan dit verzoek alleen meewerken onder de voorwaarde dat de inrichting op de percelen Industrieweg 2b en 6 zou worden beëindigd, omdat op dat perceel in 1993 geen geluidzoneringsplichtig bedrijf aanwezig was. Deze voorwaarde werd gesteld om te voorkomen dat de uitbreidingsmogelijkheden van bestaande grote lawaaimakers zouden worden aangetast door een toename van het aantal grote lawaaimakers. Volgens de raad ging [appellant sub 2A] in 2006 akkoord met deze voorwaarde, maar kwam zij daar in 2009 van terug. Uiteindelijk is geen vrijstellingsprocedure gevolgd om een scheepswerf mogelijk te maken op de percelen Veerweg 9 en 11, maar deze percelen zijn in 2006 door [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] wel als zodanig in gebruik genomen. Voorts blijkt volgens de raad uit foto’s dat de huidige torenkraan op de percelen Industrieweg 6 en 8 pas sinds 2011 aanwezig is. Volgens de raad is deze torenkraan zonder vergunning opgericht.
8.2. Het perceel Industrieweg 2b wordt door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Scheepswerf en Handelsmaatschappij Tinnemans B.V. (hierna: Scheepswerf Tinnemans) sinds de jaren ’70 van de vorige eeuw gebruikt voor onder meer werkzaamheden aan scheepsonderdelen voor metalen schepen die langer zijn dan 25 m. Het perceel Industrieweg 6 wordt door Scheepswerf Tinnemans sinds de jaren ’60 van de vorige eeuw gebruikt voor werkzaamheden ten behoeve van de reparatie van metalen schepen die langer zijn dan 25 m. De werkzaamheden worden verricht aan schepen die in het water liggen. Op het perceel Industrieweg 8 verricht Scheepswerf Tinnemans sinds 2010 werkzaamheden ten behoeve van de reparatie van metalen schepen die langer zijn dan 25 m. De werkzaamheden worden verricht aan schepen die in het water liggen. Op de grens van de percelen Industrieweg 6 en 8 staat een torenkraan met een hoogte van ongeveer 30 m.
8.3. Aan de percelen Industrieweg 2b, 6 en 8 is de bestemming "Bedrijventerrein" met de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2" toegekend. Aan een strook water met een breedte van ongeveer 15 m langs de percelen Industrieweg 2b, 6 en 8 is de bestemming "Water - Riviergebonden" met de aanduiding "specifieke vorm van water - werkstrook" toegekend. Aan de percelen Veerweg 9 en 11 is de bestemming "Bedrijventerrein" met de functieaanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf" en "specifieke vorm van bedrijf - geluidzoneringsplichtige inrichting" toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 1.68, van de planregels wordt onder scheepswerf verstaan een bedrijf waar schepen worden gebouwd, verbouwd, gerepareerd of geassembleerd, waarbij de schepen een lengte hebben groter dan 25 m,
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder c, zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 2 tot en met 3.2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2".
Ingevolge lid 4.1, aanhef en onder h, zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf" bestemd voor een scheepswerf.
Ingevolge lid 4.1, aanhef en onder j, zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - geluidzoneringsplichtige inrichting" bestemd voor een inrichting als bedoeld in bijlage I, onderdeel D van het Bor.
Ingevolge lid 4.2, onder 4.2.7 en c en d, bedraagt de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 15 m. Vaste kranen hoger dan 15 m zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - scheepswerf" en ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 5.1"; de maximale hoogte bedraagt 35 m.
In de Lijst van bedrijfsactiviteiten staan scheepsbouw- en reparatiebedrijven ten aanzien van houten en kunststof schepen genoemd als bedrijven in categorie 3.1 onderscheidenlijk categorie 3.2. Scheepsbouw- en reparatiebedrijven ten aanzien van metalen schepen die 25 m of langer zijn staan genoemd als bedrijven in categorie 5.1.
8.4. In categorie 13.4 van onderdeel C van bijlage I van het Bor zijn het bouwen van metalen pleziervaartuigen met een langs de waterlijn te meten lengte van 25 meter of meer en het vervaardigen, onderhouden, repareren of het behandelen van de oppervlakte van schepen anders dan pleziervaartuigen aangewezen als categorieën inrichtingen die omgevingsvergunningsplichtig zijn. In onderdeel D van de voormelde bijlage is onder meer als categorie inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken (hierna: grote lawaaimaker), aangewezen categorie 13.3, onder b, in onderdeel C. Deze categorie betreft inrichtingen voor het bouwen, onderhouden, repareren of het behandelen van de oppervlakte van metalen schepen met een langs de waterlijn te meten lengte van 25 m of meer.
De werkzaamheden ten behoeve van schepen op de percelen zijn niet toegestaan op grond van een geldende omgevingsvergunning voor een inrichting.
8.5. Onder het voorheen geldende plan, dat in 1987 in werking is getreden, was aan de percelen de bestemming "Handelsdoeleinden II" toegekend. Binnen deze bestemming waren scheepswerven niet toegestaan. Aan het water rondom de percelen was onder het voorheen geldende plan de bestemming "Haven" toegekend. De voor "Haven" aangewezen gronden waren bestemd voor verkeersdoeleinden te water.
Ingevolge artikel 50, lid d, onder 1, van de voorschriften van het voorheen geldende plan, mocht het afwijkende gebruik worden voortgezet wanneer gronden en opstallen op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in afwijking van de bestemming werden gebruikt.
8.6. Op het bedrijventerrein Koeweide/Battenweg is een groot aantal scheepswerven gevestigd. Onder het voorheen geldende plan ontbrak een adequate geluidzone rondom het industrieterrein waardoor aan de scheepswerven geen milieuvergunningen (thans: omgevingsvergunningen voor een inrichting) konden worden verleend en verleende milieuvergunningen niet konden worden geactualiseerd. Om deze situatie te beëindigen heeft het gemeentebestuur met het provinciebestuur afgesproken om een bestemmingsplan vast te stellen waarin de bestaande scheepswerven als zodanig worden bestemd en een geluidzone rondom het bedrijventerrein wordt vastgesteld, zodat alsnog omgevingsvergunningen voor een inrichting kunnen worden verleend en verleende vergunningen kunnen worden geactualiseerd. De raad hanteert daarbij als uitgangspunt dat scheepswerven die op 1 januari 1993 op het bedrijventerrein waren gevestigd als zodanig worden bestemd.
8.7. In de nota "Uitgangspuntennotitie bedrijventerreinen Maasbracht, gemeente Maasgouw" (hierna de uitgangspuntennotitie) van 18 december 2009 staat dat reeds aanwezige grote lawaaimakers, die in strijd met het voorheen geldende plan zijn opgericht, worden gelegaliseerd. Uitbreiding en vernieuwing van deze inrichtingen is alleen mogelijk op eigen terrein en met inachtneming van de van toepassing zijnde geluidszone. Verder staat in de uitgangspuntennotitie dat een aantal grote lawaaimakers verspreid ligt over de bedrijventerreinen. Volgens de uitgangspuntennotitie moet de mogelijkheid blijven bestaan dat deze bedrijven kunnen uitbreiden om zo de bedrijfsactiviteiten te kunnen clusteren. Het aantal grote lawaaimakers mag niet toenemen.
8.8. De Afdeling overweegt dat, anders dan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] aanvoeren, het niet toestaan van een scheepswerf op het perceel Industrieweg 8 in overeenstemming is met het uitgangspunt van de raad om alleen de gevestigde scheepswerven op 1 januari 1993 als zodanig te bestemmen. Niet in geschil is dat Scheepswerf Tinnemans pas sinds 2010 op dit perceel is gevestigd. Voorts volgt uit de milieuvergunning van 7 juli 2004 van het bedrijf dat sinds het begin van de jaren ’90 van de vorige eeuw op dit perceel gevestigd was, dat dit een jachtenbouwbedrijf betrof en geen scheepswerf. Anders dan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] aanvoeren, zijn de scheepswerfactiviteiten op het perceel Industrieweg 8 dan ook niet onder het overgangsrecht gebracht, nu deze activiteiten niet sinds de inwerkingtreding van het voorheen geldende plan worden verricht.
De Afdeling is voorts van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen afwijken van zijn uitgangspunt door de scheepswerfactiviteiten op de percelen Industrieweg 2b en 6 niet als zodanig te bestemmen, maar in plaats daarvan de scheepswerfactiviteiten op de percelen Veerweg 9 en 11 als zodanig te bestemmen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in strijd met de voorwaarde die door het college werd gesteld het perceel Veerweg 9 in gebruik hebben genomen zonder de scheepswerfactiviteiten op de percelen Industrieweg 2b en 6 te beëindigen. Anders dan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] stellen, is [appellant sub 2A] akkoord gegaan met deze voorwaarde. Weliswaar volgt uit een brief van [appellant sub 2A] van 10 september 2009 aan het college dat [appellant sub 2A] is teruggekomen van haar akkoord nadat zij de percelen Veerweg 9 en 11 in gebruik had genomen, maar uit een brief van [appellant sub 2A] van 25 september 2006 aan het college volgt dat zij toen wel met deze voorwaarde instemde. In die brief staat immers dat zij de voorkeur van het college voor verplaatsing van de scheepswerfactiviteiten op de percelen Industrieweg 2b en 6 naar de percelen Veerweg 9 en 11 inwilligt. Indien de raad zowel de scheepswerfactiviteiten op de percelen Veerweg 9 en 11 als de scheepswerfactiviteiten op de percelen Industrieweg 2b en 6 als zodanig zou bestemmen, zou in strijd met de uitgangspuntennotitie het aantal grote lawaaimakers toenemen waardoor de uitbreidingsmogelijkheden van andere grote lawaaimakers zou worden aangetast. Voorts is van belang dat de percelen Veerweg 9 en 11 verder weg van de woonkern Maasbracht liggen dan de percelen Industrieweg 2b en 6 waardoor de akoestische situatie zal verbeteren. Voor zover [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] aanvoeren dat de scheepswerfactiviteiten op de percelen Industrieweg 2b en 6 onder het overgangsrecht zijn gebracht, wordt overwogen dat niet in geschil is dat deze scheepswerfactiviteiten reeds sinds de inwerkingtreding van het voorheen geldende plan worden uitgeoefend. Deze scheepswerfactiviteiten vielen derhalve onder het overgangsrecht van het voorheen geldende plan, zodat deze scheepswerfactiviteiten in het voorliggende plan opnieuw onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het opnieuw onder het overgangsrecht brengen van gebruik kan onder omstandigheden aanvaardbaar zijn. Hiervoor is in gevallen als de voorliggende in ieder geval vereist dat de gerechtvaardigde verwachting bestaat dat het bestaande gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd. Weliswaar kan in het kader van het plan niet handhavend worden opgetreden tegen de scheepswerfactiviteiten op de percelen Industrieweg 2b en 6, maar de raad heeft ter zitting verklaard dat geen omgevingsvergunning voor een inrichting voor deze scheepswerfactiviteiten zal worden verleend en dat zowel het gemeentebestuur als het provinciebestuur voornemens zijn om in het kader van het milieurecht handhavend op te treden tegen deze scheepswerfactiviteiten. Gelet hierop bestaat de gerechtvaardigde verwachting dat de scheepswerfactiviteiten op de percelen Industrieweg 2b en 6 binnen de planperiode zullen worden beëindigd. De raad heeft deze scheepswerfactiviteiten derhalve in redelijkheid opnieuw onder het overgangsrecht kunnen brengen.
Wat betreft de torenkraan op de percelen Industrieweg 6 en 8 overweegt de Afdeling dat [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] ter zitting hebben erkend dat deze torenkraan pas sinds 2011 aanwezig is en zonder vergunning is opgericht. Gelet hierop behoefde de raad deze torenkraan in redelijkheid niet als zodanig te bestemmen, nu voor bouwwerken die illegaal zijn opgericht in een bestemmingsplan in beginsel geen regeling behoeft te worden opgenomen.
Wat betreft de breedte van de werkstroken langs de percelen Industrieweg 6 en 8 wordt overwogen dat binnen de werkstroken alleen werkzaamheden zijn toegestaan die onlosmakelijk verbonden zijn met de vestiging dan wel uitoefening van bedrijven die zijn toegelaten op de aangrenzende bestemming "Bedrijventerrein". Nu op de percelen Industrieweg 6 en 8 binnen de bestemming "Bedrijventerrein" geen scheepswerf is toegestaan, zijn binnen de werkstroken langs deze percelen derhalve geen werkzaamheden aan afgemeerde schepen ten behoeve van een scheepswerf toegestaan. Gelet op de omstandigheid dat de raad in redelijkheid de scheepswerfactiviteiten op de percelen Industrieweg 6 en 8 niet als zodanig behoefde te bestemmen, behoefde de raad reeds daarom in redelijkheid geen werkstroken met een breedte van 30 m ten behoeve van deze scheepswerfactiviteiten mogelijk te maken.
9. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen voorts dat de werkstroken ter plaatse van het Julianakanaal langs het perceel Veerweg 9 en ter plaatse van de havenmond bij de percelen Veerweg 9 en 11 ten onrechte een breedte van 15 m hebben. Volgens hen liggen geregeld drie tot vier schepen in het water ten behoeve van reparatie en is daarvoor een bredere werkstrook benodigd. Het scheepvaartverkeer wordt volgens [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] niet belemmerd door werkstroken met een breedte van 30 m. Daarbij wijzen zij erop dat bij het perceel Veerweg 9 ter plaatse van het Julianakanaal een verkeersbord staat waaruit volgt dat schepen met een breedte van maximaal 35 m ter plaatse mogen afmeren.
9.1. Volgens de raad is de breedte van 15 m voor de werkstroken gebaseerd op in het verleden afgesloten gebruiksovereenkomsten alsmede op de breedte van de insteekhavens en zou een verruiming van de werkstroken tot een belemmering van de scheepvaart leiden. Het deskundigenbericht concludeert volgens de raad ten onrechte dat een bredere werkstrook langs het perceel Veerweg 9 ter plaatse van het Julianakanaal niet tot een belemmering van het scheepvaartverkeer zal leiden.
9.2. Aan een strook water met een breedte van ongeveer 15 m langs de percelen Veerweg 9 en 11 is de bestemming "Water - Riviergebonden" met de aanduiding "specifieke vorm van water - werkstrook" toegekend.
9.3. De Afdeling overweegt dat in het deskundigenbericht staat dat de vaarweg ter plaatse van het Julianakanaal ongeveer 112 m breed is en dat een werkstrook met een breedte van 30 m langs het perceel Veerweg 9 ter plaatse van dit kanaal niet tot een belemmering van het scheepvaartverkeer zal leiden, omdat alleen schepen met een maximale breedte van 16 m de sluizen van Maasbracht kunnen passeren. Voor zover de raad de juistheid van de conclusie van het deskundigenbericht betwist, wordt overwogen dat de deskundige de situatie ter plaatse heeft bekeken en de raad geen tegenonderzoek heeft overgelegd. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding om aan de juistheid van de conclusie van het deskundigenbericht te twijfelen. Gelet hierop heeft de raad zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat een bredere werkstrook ter plaatse van het Julianakanaal langs het perceel Veerweg 9 tot een belemmering van het scheepvaartverkeer ter plaatse zal leiden. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat niet in geschil is dat bij het perceel Veerweg 9 ter plaatse van het Julianakanaal een verkeersbord staat waaruit volgt dat schepen met een breedte van maximaal 35 m ter plaatse mogen afmeren. Wat betreft de werkstrook ter plaatse van de havenmond bij de percelen Veerweg 9 en 11 wordt overwogen dat in het deskundigenbericht niet is onderzocht of een verbreding van die werkstrook tot een belemmering van het scheepvaartverkeer zal leiden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad evenwel niet inzichtelijk gemaakt dat een verbreding van de werkstrook ter plaatse van de havenmond bij de percelen Veerweg 9 en 11 tot een belemmering van het scheepvaartverkeer zal leiden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de afstand van deze werkstrook tot de andere zijde van de haven ongeveer 100 m bedraagt en alleen schepen met een maximale breedte van 16 m de sluizen van Maasbracht kunnen passeren. De raad heeft het plan derhalve in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd.
Het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] ten aanzien van het perceel S. Houbenweg 3
10. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat onduidelijk is of op grond van de planregels op het perceel sloopwerkzaamheden aan schepen in het kader van de reparatie daarvan zijn toegestaan. Voorts betogen zij dat aan het perceel S. Houbenweg 3 (hierna: het perceel) ten onrechte niet de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf" is toegekend, terwijl in het ontwerpplan deze aanduiding wel was toegekend. Volgens [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] worden zij hierdoor in hun exploitatiemogelijkheden beperkt. Zij wijzen er daarbij op dat onder het voorheen geldende plan een scheepswerf was toegestaan op het perceel. Ook is volgens hen onduidelijk waarom alleen op het achterste gedeelte van het perceel werkzaamheden aan metalen schepen langer dan 25 m zijn toegestaan, te meer nu aan het gehele perceel de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - geluidzoneringsplichtige inrichting" is toegekend. Volgens hen betekent dit dat op het gehele perceel werkzaamheden mogen worden verricht aan schepen die langer zijn dan 25 m, nu een scheepswerf een inrichting is als bedoeld in bijlage I, onderdeel D van het Bor.
11. Volgens de raad zijn ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2" scheepsbouw- en reparatiebedrijven ten aanzien van metalen schepen korter dan 25 m en ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 5.1" scheepsbouw- en reparatiebedrijven ten aanzien van metalen schepen langer dan 25 m toegestaan. Volgens de raad volgt daaruit dat sloopwerkzaamheden aan schepen in het kader van de reparatie daarvan op het perceel zijn toegestaan, omdat sloopwerkzaamheden aan schepen inherent zijn aan het repareren van schepen. Verder was volgens de raad in het ontwerpplan de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf" toegekend aan het perceel omdat [appellant sub 2A] concrete plannen had voor een scheepswerf op het perceel. Uit een aanvraag voor een omgevingsvergunninng en een gesprek op 9 november 2012 bleek echter dat [appellant sub 2A] geen plannen heeft om op korte termijn een scheepswerf op het perceel te realiseren, maar alleen een
jachtenbouwbedrijf. Volgens de raad is daarom in overleg met [appellant sub 2A] besloten om in het plan niet de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf" aan het perceel toe te kennen.
11.1. Op het perceel worden thans geen werkzaamheden aan schepen uitgevoerd. Aan het gehele perceel is de bestemming "Bedrijventerrein" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - geluidzoneringsplichtige inrichting" toegekend. Voorts is aan het noordelijk gedeelte van het perceel de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 5.1" en aan het zuidelijke gedeelte de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2" toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 1.49, van de planregels wordt onder jachtenbouw verstaan een bedrijf waar schepen worden gebouwd, verbouwd, gerepareerd of geassembleerd, waarbij de schepen een lengte hebben kleiner dan 25 m.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder e en f, zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2" bestemd voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 3.1 tot en met 4.2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten en ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 5.1" voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 4.1 tot en met 5.1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten.
Ingevolge lid 4.1, aanhef en onder h, zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf" bestemd voor een scheepswerf.
Ingevolge lid 4.1, aanhef en x, zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - jachtenbouw" bestemd voor een jachtenbouwbedrijf.
Ingevolge lid 4.1, aanhef en onder j, zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - geluidzoneringsplichtige inrichting" bestemd voor een inrichting als bedoeld in bijlage I, onderdeel D van het Bor.
Ingevolge lid 4.6, onder 4.6.1, kan met een omgevingsvergunning afgeweken worden van het bepaalde in lid 4.1, onder a tot en met f, teneinde bedrijven toe te staan uit een hogere categorie, onder de volgende voorwaarden:
a. de milieubelasting van het betreffende bedrijf op de omgeving is niet groter dan de milieubelasting van een bedrijf dat ter plaatse op basis van deze regels zonder afwijking is toegestaan;
b. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden plaats;
c. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving;
d. bedrijven uit maximaal categorie 5.2, als genoemd in Bijlage 2 Lijst van bedrijfsactiviteiten, zijn toegestaan.
In de Lijst van bedrijfsactiviteiten staan scheepsbouw- en reparatiebedrijven ten aanzien van houten en kunststof schepen genoemd als bedrijven in categorie 3.1 onderscheidenlijk categorie 3.2. Scheepsbouw- en reparatiebedrijven ten aanzien van metalen schepen die korter zijn dan 25 m zijn genoemd als bedrijven in categorie 4.1. Scheepsbouw- en reparatiebedrijven ten aanzien van metalen schepen die 25 m of langer zijn staan genoemd als bedrijven in categorie 5.1.
11.2. Onder het voorheen geldende plan was aan het perceel de bestemming "Handelsdoeleinden III" toegekend. Binnen deze bestemming was een scheepswerf toegestaan.
11.3. De Afdeling is van oordeel dat voldoende duidelijk is dat sloopwerkzaamheden aan schepen in het kader van de reparatie daarvan onder de begrippen "scheepswerf", "jachtenbouw" en "scheepsbouw- en reparatiebedrijf" vallen, nu sloopwerkzaamheden inherent zijn aan het repareren en verbouwen van schepen.
Wat betreft de aanduiding specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf" wordt overwogen dat in het ontwerpplan deze aanduiding aan het gehele perceel was toegekend. Dit betekende dat op het gehele perceel een scheepswerf was toegestaan, derhalve ook op het gedeelte met de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2". De raad heeft vervolgens in het plan de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf" niet toegekend aan het perceel, omdat volgens hem uit een gesprek met [appellant sub 2A] bleek dat zij geen plannen heeft om op korte termijn een scheepswerf op het perceel te realiseren. Uit artikel 4, lid 4.1, onder h, van de planregels lijkt te volgen dat als gevolg daarvan geen scheepswerf is toegestaan op het perceel, nu daarin is bepaald dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf" een scheepswerf is toegestaan. De raad heeft evenwel aan het noordelijke gedeelte van het perceel de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 5.1" toegekend. Uit lid 4.1, onder f, van de planregels lijkt te volgen dat ter plaatse van die aanduiding werkzaamheden aan metalen schepen langer dan 25 m zijn toegestaan en dat daarmee een scheepswerf is toegestaan op het noordelijke gedeelte van het perceel. Het zou immers zinledig zijn om in de Lijst van bedrijfsactiviteiten scheepsbouw- en reparatiebedrijven op te nemen als uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf" dan wel "specifieke vorm van bedrijf - jachtenbouw" werkzaamheden aan metalen schepen zijn toegestaan. Gelet op het voorgaande is onduidelijk of de raad wel of niet een scheepswerf heeft willen toestaan op het perceel en de raad heeft het plan in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd.
Het beroep ten aanzien van het perceel S. Houbenweg 2
12. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat een gedeelte van de bestaande bebouwing op het perceel S. Houbenweg 2 (hierna: het perceel) ten onrechte niet als zodanig is bestemd, maar onder het overgangsrecht is gebracht. Daarbij wijzen zij erop dat een gedeelte van de bestaande bedrijfsbebouwing binnen de aanduiding "vrijwaringszone - weg" staat en dat binnen deze vrijwaringszone geen bebouwing is toegestaan.
12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestaande bebouwing op het perceel als zodanig is bestemd. Dat een gedeelte van deze bebouwing binnen de aanduiding "vrijwaringszone - weg" staat, doet daaraan volgens de raad niet af, omdat op grond van de planregels afwijking wordt geacht te zijn verleend ten aanzien van bestaande bebouwing.
12.2. Aan het perceel is de bestemming "Bedrijventerrein" met de aanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf", "specifieke vorm van bedrijf - geluidzoneringsplichtige inrichting" en gedeeltelijk de aanduiding "vrijwaringszone - weg" toegekend. De bebouwing op het perceel is opgericht met een bouwvergunning die op 30 juli 1996 is verleend. Een gedeelte van deze bebouwing staat binnen de vrijwaringszone.
Ingevolge artikel 24, lid 24.7, onder 24.7.1, van de planregels dienen de gronden ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - weg" in het kader van de verkeersbelangen van de rijksweg vrij gehouden te worden van bebouwing. Bouwen binnen deze aanduiding is niet toegestaan, met uitzondering van bouwwerken die worden gebouwd welke direct verband houden met mogelijke toekomstige reconstructies en/of uitbreidingen van de rijksweg, zoals geluidwerende voorzieningen en ecologische voorzieningen.
Ingevolge lid 24.7, onder 24.7.2, kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van het wegverkeer met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde onder 24.7.1, voor de bouw van bouwwerken welke zijn toegelaten krachtens de onderliggende bestemming nadat de wegbeheerder terzake is gehoord.
Ingevolge lid 24.7, onder 24.7.3, wordt de onder 24.7.2 bedoelde afwijking geacht te zijn verleend ten aanzien van bouwwerken, of een complex van bouwwerken die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan, dan wel mogen worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen.
Ingevolge artikel 29, lid 29.1, onder a, mag een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.3. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij het plan aan te geven regels.
12.4. Het standpunt van de raad dat de bebouwing op het perceel binnen de vrijwaringszone als zodanig is bestemd omdat op grond van de planregels afwijking wordt geacht te zijn verleend ten aanzien van bestaande bebouwing is naar het oordeel van de Afdeling onjuist. Blijkens de bewoordingen en de opzet van artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro kan alleen na het van kracht worden van een bestemmingsplan door het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor een binnenplanse afwijking worden verleend. Deze bepaling geeft de raad niet de bevoegdheid om bij de vaststelling van het plan een omgevingsvergunning voor een binnenplanse afwijking te verlenen of van rechtswege verleend te achten. Artikel 24, lid 24.7, onder 24.7.3, van de planregels neemt derhalve niet weg dat voordat de bebouwing op het perceel binnen de vrijwaringszone is toegestaan een omgevingsvergunning voor een binnenplanse afwijking dient te worden verleend. De bebouwing op het perceel binnen de vrijwaringszone is dus niet als zodanig bestemd, zodat de raad niet heeft bereikt wat hij heeft beoogd en het plan in zoverre in strijd met de vereiste zorgvuldigheid is vastgesteld.
Het beroep ten aanzien van het perceel Brouwersstraat 17a
13. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat ten onrechte de aanduiding "vrijwaringszone - weg" is toegekend aan een gedeelte van het perceel Brouwersstraat 17a (hierna: het perceel). Volgens hen leidt dit ertoe dat een groot deel van het perceel onbebouwd moet blijven. Daarbij wijzen zij erop dat bij besluit van 5 april 2000 een bouwvergunning is verleend voor het oprichten van een bedrijfshal op het perceel. Voorts betogen zij dat onduidelijk is waar de voorgevelrooilijn op het perceel ligt, zodat ook onduidelijk is vanaf waar op het perceel de opslag van goederen is toegestaan. Volgens [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] gebruiken zij het perceel nagenoeg alleen voor de opslag van goederen en was onder het voorheen geldende plan de opslag van goederen op het gehele perceel toegestaan. Verder betogen zij dat het plan ten onrechte niet het werkdok langs het perceel mogelijk maakt doordat geen werkstrook met een breedte van 30 m is toegekend. Volgens [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] bestaan er geen bezwaren tegen een werkstrook met een breedte van 30 m, omdat het scheepvaartverkeer daardoor niet wordt belemmerd.
13.1. Volgens de raad zijn de vrijwaringszones toegekend in verband met het zogenoemde rooilijnenbeleid van Rijkswaterstaat om de stroken langs de snelweg vrij te houden van bebouwing. Hiervoor zijn volgens de raad verschillende redenen waaronder mogelijke toekomstige reconstructies, de mogelijke aanleg van elektronische begeleiding van het wegverkeer, de aanwezigheid of de reservering van ruimte ten behoeve van een leidingenstrook en het voorkomen van voor de weggebruiker afleidende effecten. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat de vergunde bedrijfshal op het perceel als zodanig is bestemd. Dat de vergunde bedrijfshal binnen de aanduiding "vrijwaringszone - weg" is geprojecteerd doet daaraan volgens de raad niet af, omdat op grond van de planregels afwijking wordt geacht te zijn verleend ten aanzien van bebouwing die mag worden opgericht krachtens een voor het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen. Verder is volgens de raad de voorgevelrooilijn op het perceel de voorgevel van de vergunde bedrijfshal. Voorts leidt een werkstrook met een breedte van 30 m volgens de raad tot een belemmering van het scheepvaartverkeer, omdat als gevolg daarvan alleen nog jachten van de insteekhaven gebruik kunnen maken en geen grote schepen meer kunnen afmeren bij de bedrijven ten zuiden van het perceel.
13.2. Aan het perceel is de bestemming "Bedrijventerrein" met de aanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - scheepswerf", "specifieke vorm van bedrijf - geluidzoneringsplichtige inrichting" en gedeeltelijk de aanduiding "vrijwaringszone - weg" toegekend. Aan het water langs het perceel is de bestemming "Water - Riviergebonden" toegekend. Voorts is aan een strook water met een breedte van ongeveer 15 m langs het perceel de aanduiding "specifieke vorm van water - werkstrook" toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 1.42, van de planregels wordt onder gebouw verstaan elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Ingevolge artikel 1, lid1.73, wordt onder voorgevellijn verstaan de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.
Ingevolge artikel 4, lid 4.5, onder 4.5.1, aanhef en f, wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in ieder geval gerekend het gebruik voor opslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn van bedrijfsgebouwen.
Ingevolge lid 4.5, onder 4.5.1, aanhef en g, wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in ieder geval gerekend het gebruik voor opslag van goederen achter de voorgevelrooilijn hoger dan 6 m, waarbij de maximale opslaghoogte niet geldt voor de opslag van boten en bokken.
13.3. Op het perceel Brouwersstraat 17a staan thans geen gebouwen. De vergunde bedrijfshal is geprojecteerd ter plaatse van een gedeelte van de vrijwaringszone. Aan de noordwestzijde van het perceel ligt een kraanbaan die vanaf het perceel ongeveer 15 m het water insteekt. Aan het uiteinde van de kraanbaan ligt buiten de werkstrook een werkdok dat kan drijven of worden afgezonken. Het perceel wordt gebruikt voor werkzaamheden aan schepen langer dan 25 m en de opslag van schepen en scheepsonderdelen. Op het perceel staan enkele zeecontainers gestald voor de opslag van materialen. De gronden binnen de vrijwaringszone liggen op een afstand van maximaal 100 m van een afrit van een nabijgelegen snelweg.
13.4. Gelet op het rooilijnenbeleid van Rijkswaterstaat is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid de aanduiding "vrijwaringszone - weg" aan een gedeelte van het perceel heeft kunnen toekennen. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat bebouwing binnen de vrijwaringszone niet geheel onmogelijk is, nu op grond van de planregels onder voorwaarden een omgevingsvergunning voor een binnenplanse afwijking kan worden verleend. De Afdeling overweegt evenwel onder verwijzing naar overweging 12.4 dat de vergunde bedrijfshal op het perceel niet als zodanig is bestemd. De raad heeft derhalve niet bereikt wat hij heeft beoogd en het plan is in zoverre in strijd met de vereiste zorgvuldigheid vastgesteld.
Wat betreft het verbod in artikel 4, lid 4.5, onder 4.5.1, aanhef en g, van de planregels op het opslaan van goederen hoger dan 6 m achter de voorgevelrooilijn wordt overwogen dat onduidelijk is vanaf waar op het perceel de opslag van goederen hoger dan 6 m niet is toegestaan. Het is onduidelijk wat onder voorgevelrooilijn moet worden verstaan, nu in de planregels niet is omschreven wat daaronder moet worden verstaan, terwijl in de planregels wel is omschreven wat onder voorgevellijn moet worden verstaan. Voor zover de raad heeft beoogd om onder voorgevelrooilijn hetzelfde te verstaan als voorgevellijn, overweegt de Afdeling dat ook dan onduidelijk is waar de voorgevelrooilijn op het perceel ligt, nu in de definitiebepaling van voorgevellijn niet is bepaald waar deze lijn ligt als geen bebouwing op een perceel aanwezig is. Het plan is derhalve in zoverre in strijd met de rechtszekerheid vastgesteld.
Wat betreft het werkdok overweegt de Afdeling dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat een bredere werkstrook ter hoogte van het werkdok tot een belemmering van het scheepvaartverkeer ter plaatse zal leiden. In het deskundigenbericht staat dat een verbreding van de werkstrook ter hoogte van het werkdok mogelijk is, omdat de insteekhaven voornamelijk wordt gebruikt door pleziervaartuigen. Voor zover de raad aanvoert dat als gevolg van een verbreding van de werkstrook bij bedrijven ten zuiden van het perceel geen grote schepen meer kunnen afmeren, wordt overwogen dat ten zuiden van het perceel geen scheepswerven zijn toegestaan. De raad heeft het plan in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd.
Conclusie
14. Gelet op overweging 9.3 ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het plan, voor zover het betreft de aanduiding "specifieke vorm van water - werkstrook" ter plaatse van het Julianakanaal langs het perceel Veerweg 9 en ter plaatse van de havenmond bij de percelen Veerweg 9 en 11, is vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Gelet op overweging 11.3 ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" voor het perceel S. Houbenweg 3 is vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Gelet op overweging 12.4 ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het plan, voor zover het betreft de aanduiding "vrijwaringszone - weg" ter plaatse van de bestaande bebouwing op het perceel S. Houbenweg 2, is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Gelet op overweging 13.4 ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" voor het perceel Brouwersstraat 17a, is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb en de rechtszekerheid. Het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Gelet op overweging 13.4 ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Water - Riviergebonden" ter plaatse van het werkdok in het water langs het perceel Brouwersstraat 17a, is vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], voor zover ontvankelijk, is voor het overige ongegrond.
15. De Afdeling ziet aanleiding om de raad op te dragen om binnen 52 weken na verzending en met inachtneming van deze uitspraak een herziening van het plan vast te stellen ten aanzien van de werkstroken ter plaatse van het Julianakanaal langs het perceel Veerweg 9 en ter plaatse van de havenmond bij de percelen Veerweg 9 en 11, ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" voor het perceel S. Houbenweg 3, ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" voor het perceel Brouwersstraat 17a en ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Water - Riviergebonden" ter plaatse van het werkdok in het water langs het perceel Brouwersstraat 17a.
16. Teneinde te voorkomen dat [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] het water ter plaatse van het Julianakanaal langs het perceel Veerweg 9 en ter plaatse van de havenmond bij de percelen Veerweg 9 en 11 niet meer kunnen gebruiken ziet de Afdeling aanleiding om de in beslissing te melden voorlopige voorziening te treffen.
17. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Het beroep van [appellant sub 1]
18. [appellant sub 1] betoogt dat zijn zienswijze ten onrechte niet is meegenomen in de nota van zienswijzen. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat ten onrechte de bestemming "Bedrijventerrein" met de aanduiding "bedrijfswoning" is toegekend aan het perceel Industrieweg 5 (hierna: het perceel). Weliswaar exploiteert hij een bedrijf op het naastgelegen perceel Industrieweg 5a, maar volgens [appellant sub 1] staan het bedrijf en de woning op het perceel Industrieweg 5 los van elkaar. Volgens hem vereist het bedrijf niet dat daarnaast wordt gewoond. Ook wijst hij erop dat in het rapport "Geluidonderzoek industrielawaai" van Oranjewoud van 25 juli 2011 (hierna: het akoestisch rapport) wordt aanbevolen om de begrenzing van het industrieterrein aan de noordzijde van de Industrieweg te leggen en alleen aan de bedrijven de bestemming "Bedrijventerrein" toe te kennen. Verder is volgens [appellant sub 1] aan de UMTS-zendmast aan de Kokstraat die in strijd met een daartoe verleende bouwvergunning is geplaatst ten onrechte de bestemming "Bedrijventerrein" met de aanduiding "nutsvoorzieningen" toegekend, waardoor deze als zodanig is bestemd. Volgens hem ondervindt hij veel geluidoverlast van de UMTS-zendmast en is onvoldoende onderzoek verricht naar de gevolgen van de UMTS-zendmast voor zijn woon- en leefklimaat.
18.1. Volgens de raad is op 3 december 1968 een bouwvergunning verleend voor de bouw van een bedrijfswoning op het perceel en is tot op heden geen procedure gevolgd om de bestemming van het perceel naar een woonbestemming te wijzigen. De woning op het perceel is volgens de raad ook nu nog in gebruik als bedrijfswoning. Indien een woonbestemming zou worden toegekend aan het perceel, zouden omliggende bedrijven in hun rechten en mogelijkheden worden beperkt. Verder bevindt de UMTS-zendmast zich volgens de raad in overeenstemming met de richtafstanden van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure) voor een UMTS-steunzender op voldoende afstand van de woning op het perceel.
18.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.16, van de planregels wordt onder bedrijfswoning verstaan een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting (van het huishouden) van een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw en/of terrein noodzakelijk moet worden geacht.
18.3. De Afdeling stelt vast dat de raad de zienswijze van [appellant sub 1], die op het perceel en de UMTS-zendmast zag, niet heeft meegenomen in de nota van zienswijzen. De raad heeft derhalve het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "bedrijfswoning" voor het perceel en het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "nutsvoorzieningen" voor de UMTS-zendmast aan de Kokstraat, in strijd met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb moet worden vernietigd.
18.4. De Afdeling zal bezien of aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in zoverre in stand te laten, nu de raad zich bij beslissing van 28 maart 2013 gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de zienswijze van [appellant sub 1] niet tot aanpassing van het plan hoeft te leiden. [appellant sub 1] heeft hierop kunnen reageren en in beroep zijn standpunt nader kunnen toelichten.
18.5. De raad heeft in redelijkheid de bestemming "Bedrijventerrein" met de aanduiding "bedrijfswoning" heeft kunnen toekennen aan het perceel. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat niet in geschil is dat een bouwvergunning is verleend voor de bouw van een bedrijfswoning op het perceel en dat tot op heden geen procedure is gevolgd om de bestemming van het perceel naar een woonbestemming te wijzigen. Voorts heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de woning thans in gebruik is als bedrijfswoning. Niet in geschil is dat [appellant sub 1] het bedrijf op het naastgelegen perceel Industrieweg 5a exploiteert, zodat de raad er in redelijkheid van heeft kunnen uitgaan dat zijn huisvesting ter plaatse noodzakelijk is. Voor zover [appellant sub 1] op het akoestisch rapport wijst, overweegt de Afdeling dat daarin alleen wordt aanbevolen om aan de bedrijven aan de zuidzijde van de Industrieweg de bestemming "Bedrijventerrein" toe te kennen. In het akoestisch rapport wordt, anders dan [appellant sub 1] stelt, niet aanbevolen om alleen aan de bedrijven de bestemming "Bedrijventerrein" toe te kennen.
18.6. Wat betreft de UMTS-zendmast wordt overwogen dat niet in geschil is dat deze als een UMTS-steunzender kan worden aangemerkt. Voor een UMTS-steunzender is in de VNG-brochure een richtafstand van 0 m tot een rustige woonwijk aanbevolen wat betreft de aspecten geur, stof en geluid en een richtafstand van 10 m wat betreft het aspect gevaar. De afstand van de gronden met de aanduiding "nutsvoorzieningen" tot de woning van [appellant sub 1] is ongeveer 18 m. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de UMTS-zendmast niet tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] leidt.
18.7. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in zoverre in stand te laten.
Het beroep van Milieu Service Zuid
19. Milieu Service Zuid betoogt dat ten onrechte de opslag van goederen hoger dan 6 m achter de voorgevelrooilijn op haar perceel is verboden. Volgens haar is de maximale opslaghoogte van 6 m volgens Milieu Service Zuid onnodig beperkend voor haar bedrijfsvoering. Daartoe voert zij aan dat het zicht op haar perceel vanaf de S. Houbenweg, de Brouwersstraat en de Veerweg reeds beperkt wordt door aanwezige bebouwing met een hoogte tussen de 9 en 10 m op de zuid- en oostzijde van haar perceel. Weliswaar is de opslag van goederen wel zichtbaar vanaf de waterkant, maar de bebouwing op het perceel is vanaf de waterkant bepalend voor het beeld van de horizon. Voorts wijst Milieu Service Zuid erop dat boten en bokken wel hoger dan 6 m mogen worden opgeslagen, waardoor het doel van het voorkomen van visuele hinder wordt ondermijnd. Voorts stelt zij dat een grotere opslaghoogte nodig is om niet-brandbaar materiaal, zoals zandfractie, hoger op te kunnen slaan en dat het brandbare materiaal niet open is opgeslagen, zodat uit een oogpunt van brandveiligheid geen bezwaren bestaan tegen een grotere opslaghoogte. Ook wijst zij erop dat in het bestemmingsplan "Kanaal Wessem-Nederweert 2012" dat betrekking heeft op een ander bedrijventerrein de opslag van goederen hoger dan 6 m niet is verboden.
19.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het onwenselijk is dat open opslag op het bedrijventerrein zichtbaar is vanaf de openbare weg. De raad heeft voor de maximale opslaghoogte van 6 m gekozen, omdat deze hoogte overeenkomt met maximaal twee woonlagen. Voorts is volgens de raad de open opslag van goederen onwenselijk, omdat daardoor brandgevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Daarbij wijst de raad erop dat de opslag van ongesorteerd afval op het perceel van Milieu Service Zuid meerdere malen tot brand heeft geleid. Verder zal bij een vergroting van de maximale opslaghoogte de wind volgens de raad meer vat krijgen op het opgeslagen afval, waardoor deze over een grotere afstand zal verwaaien. Ook wijst de raad erop dat Milieu Service Zuid na de vaststelling van het plan een aanvraag heeft ingediend voor een wijziging van haar omgevingsvergunning voor een inrichting waardoor een opslaghoogte van 6 m wordt toegestaan op het perceel, zodat Milieu Service Zuid klaarblijkelijk geen behoefte heeft aan een hogere opslaghoogte. Deze omgevingsvergunning is inmiddels gewijzigd.
19.2. Milieu Service Zuid exploiteert een afvalverwerkingsbedrijf op het perceel S. Houbenweg 5. Aan het perceel is de bestemming "Bedrijventerrein" met de aanduidingen "bedrijf tot en met categorie 5.1" en "specifieke vorm van bedrijf - geluidzoneringsplichtige inrichting" toegekend. De aanwezige bebouwing op het perceel heeft een hoogte van ongeveer 9 tot 10 m en staat op de zuid- en oostzijde van het perceel.
19.3. Daargelaten de vraag of de raad uit een oogpunt van het voorkomen van onder meer visuele hinder voor een maximale opslaghoogte van 6 m heeft kunnen kiezen, heeft de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het belang van het tegengaan van het verwaaien van afvalstoffen over een grotere afstand dan aan het belang van Milieu Service Zuid bij een grotere opslaghoogte. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat door Milieu Service Zuid niet is betwist dat bij een grotere opslaghoogte opgeslagen afvalstoffen over een grotere afstand zullen verwaaien. Voorts maakt het plan het voor Milieu Service Zuid mogelijk om haar opslaghoogte te vergroten, aangezien op grond van de omgevingsvergunning voor een inrichting die ten tijde van de vaststelling van het plan voor Milieu Service Zuid gold een maximale opslaghoogte van 4 m was toegestaan op het perceel.
Wat betreft de vergelijking van Milieu Service Zuid met het bestemmingsplan "Kanaal Wessem-Nederweert 2012" wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat dat bestemmingsplan betrekking heeft op een bedrijventerrein dat, anders dan het bedrijventerrein Koeweide/Battenweg, specifiek bedoeld is voor de handel in en op- en overslag van bouw- en grondstoffen. In hetgeen Milieu Service Zuid heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de situatie waarop het bestemmingsplan "Kanaal Wessem-Nederweert 2012" ziet, niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
19.4. Gelet op het voorgaande is het beroep van Milieu Service Zuid ongegrond.
Proceskosten
20. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van Milieu Service Zuid bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] niet-ontvankelijk, voor zover gericht tegen:
a. artikel 4, lid 4.5, onder 4.5.1 en f, en lid 4.5, onder 4.5.2, van de planregels;
b. de plandelen met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterbergend rivierbed" voor het water binnen de werkstroken langs de percelen S. Houbenweg 3, Industrieweg 2b, 6 en 8 en Veerweg 9 en 11 en Brouwersstraat 17a;
c. de aanduiding "specifieke vorm van water - werkschip" voor een gedeelte van het water langs het perceel Veerweg 9;
d. de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2" op de percelen Veerweg 9 en 11, S. Houbenweg 2 en Brouwersstraat 30 en 32;
e. de aanduidingen "bedrijf tot en met categorie 2", bedrijf tot en met categorie 3.1" en "bedrijf tot en met categorie 3.2" op het perceel Brouwersstraat 17a;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] geheel en het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Maasgouw van 20 december 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Maasbracht", voor zover het betreft:
a. de aanduiding "specifieke vorm van water - werkstrook" ter plaatse van het Julianakanaal langs het perceel Veerweg 9 en ter plaatse van de havenmond bij de percelen Veerweg 9 en 11;
b. het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" voor het perceel S. Houbenweg 3;
c. de aanduiding "vrijwaringszone - weg" ter plaatse van de bestaande bebouwing op het perceel S. Houbenweg 2, zoals deze staat aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
d. het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" voor het perceel Brouwersstraat 17a;
e. het plandeel met de bestemming "Water - Riviergebonden" ter plaatse van het werkdok in het water langs het perceel Brouwersstraat 17a;
f. het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "bedrijfswoning" voor het perceel Industrieweg 5;
g. het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "nutsvoorzieningen" voor de UMTS-zendmast aan de Kokstraat;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit, voor zover vernietigd, in stand blijven voor zover het betreft het:
a. het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "bedrijfswoning" voor het perceel Industrieweg 5;
b. het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "nutsvoorzieningen" voor de UMTS-zendmast aan de Kokstraat;
V. draagt de raad van de gemeente Maasgouw op om binnen 52 weken na de verzending van deze uitspraak:
1. met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen ten aanzien van:
a. de werkstroken ter plaatse van het Julianakanaal langs het perceel Veerweg 9 en ter plaatse van de havenmond bij de percelen Veerweg 9 en 11;
b. het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" voor het perceel S. Houbenweg 3;
c. het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" voor het perceel Brouwersstraat 17a;
d. het plandeel met de bestemming "Water - Riviergebonden" ter plaatse van het werkdok in het water langs het perceel Brouwersstraat 17a;
2. dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen;
VI. draagt de raad van de gemeente Maasgouw op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III., onder c, wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VII. treft de voorlopige voorziening dat in het water ter plaatse van het Julianakanaal langs het perceel Veerweg 9 en ter plaatse van de havenmond bij de percelen Veerweg 9 en 11 tot een breedte van 30 m de aanduiding "specifieke vorm van water - werkstrook" geldt;
VIII. bepaalt dat de onder VII. opgenomen voorlopige voorziening vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van het door de raad vast te stellen besluit als bedoeld onder V.;
IX. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Milieu Service Zuid B.V. geheel en het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voor het overige ongegrond;
X. veroordeelt de raad van de gemeente Maasgouw tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:
a. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tot een bedrag van € 1.217,50 (zegge: twaalfhonderdzeventien euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
b. [appellant sub 1] tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
XI. gelast dat de raad van de gemeente Maasgouw aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:
- € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 1].
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Van Driel Kluit
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2014
703.