ECLI:NL:RVS:2014:341

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
201305445/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid hoger beroep inzake doorhaling inschrijving rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 mei 2013, waarin het beroep tegen een besluit van het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand werd behandeld. Het bestuur had op 2 november 2011 de maatregel opgelegd tot definitieve doorhaling van de inschrijving van [appellant] voor het verlenen van rechtsbijstand op basis van een toevoeging. Dit besluit werd later herroepen, maar de inschrijving werd voor een jaar doorgehaald. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] gegrond en vernietigde het besluit van 30 juli 2012, maar verklaarde het bezwaar tegen het besluit van 2 november 2011 ongegrond. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 20 november 2013 behandeld. [appellant] was bijgestaan door mr. W. de Vries, terwijl het bestuur werd vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra en mr. T.E.P.A. Lam. De Afdeling overwoog dat, gezien de beslissing van het Hof van Discipline, [appellant] zijn hoedanigheid als advocaat had verloren. Hierdoor was het bestuur verplicht om de inschrijving van [appellant] door te halen, wat betekende dat hij geen belang meer had bij een uitspraak in hoger beroep. De Afdeling verklaarde het hoger beroep van [appellant] niet-ontvankelijk, omdat hij niet meer als advocaat kon verzoeken om een toevoeging.

De uitspraak benadrukt de gevolgen van het verlies van de hoedanigheid van advocaat en de daarmee samenhangende verplichtingen van het bestuur. De rechtbank had terecht overwogen dat eventuele voorwaarden voor herinschrijving pas aan de orde komen bij een nieuw verzoek om inschrijving. De Afdeling concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201305445/1/A2.
Datum uitspraak: 5 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 mei 2013 in zaak nr. 12/2139 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand.
Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2011 heeft het bestuur [appellant] de maatregel opgelegd tot definitieve doorhaling van de inschrijving voor het verlenen van rechtsbijstand op basis van een toevoeging.
Bij besluit van 30 juli 2012 heeft het bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 2 november 2011 herroepen, bepaald dat de inschrijving wordt doorgehaald voor de duur van één jaar, of voor een zoveel langere periode als [appellant] de hoedanigheid van advocaat zal hebben verloren en, zakelijk weergegeven, bepaald dat [appellant] bij herinschrijving ten aanzien van aanvragen van toevoegingen en vaststellingen de aanwijzingen van het bestuur moet volgen en voorafgaande aan herinschrijving eerder ontvangen bedragen op ten onrechte toegekende toevoegingen moet hebben terugbetaald.
Bij uitspraak van 7 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 juli 2012 vernietigd en het door hem gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. W. de Vries, advocaat te Den Haag, en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij de Raad voor rechtsbijstand en mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 14 van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) worden alle in Nederland kantoor houdende advocaten die daartoe een aanvraag hebben ingediend door het bestuur ingeschreven indien zijn voldoen aan de in artikel 15 bedoelde voorwaarden.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, wordt de inschrijving door het bestuur doorgehaald bij verlies van de hoedanigheid van advocaat.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuur de inschrijving voorts doorhalen:
a. indien de advocaat niet voldaan heeft dan wel niet langer voldoet aan de voor de inschrijving gestelde voorwaarden;
b. indien naar zijn oordeel genoegzaam is gebleken da de rechtsbijstandverlening door de advocaat niet voldoet aan redelijkerwijs te stellen eisen van doelmatigheid of zorgvuldigheid;
c. indien aan de advocaat een maatregel is opgelegd als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onder a tot en met c, van de Advocatenwet dan wel artikel 60aa, tweede lid, a tot en met c;
d. indien naar zijn oordeel genoegzaam is gebleken dat de advocaat herhaaldelijk onjuiste informatie heeft verstrekt ten behoeve van het vaststelling van de vergoeding;
e. indien de advocaat niet voldoet aan de eisen gesteld aan de wijze van indiening van een aanvraag om een toevoeging;
f. indien de advocaat niet voldoet aan de eisen gesteld aan de inrichting en de wijze van indiening van een aanvraag om vaststelling van de vergoeding.
2. Het bestuur heeft aan het besluit van 2 november 2011 een advies van de Adviescommissie Toetsing Inschrijvingsvoorwaarden van 21 oktober 2011 ten grondslag gelegd. Daarin is geadviseerd de inschrijving definitief door te halen, omdat [appellant] heeft erkend dat hij in 2006, 2007 en 2008 toevoegingen heeft aangevraagd op naam van kantoorgenoten om het maximum van 250 ‘eenheden’ per jaar te omzeilen, hij een groot aantal toevoegingen heeft aangevraagd, waarvan een groot percentage onvolledig is ingediend en een groot percentage is afgewezen, en hij zonder medeweten van cliënten toevoegingen heeft gevraagd en bezwaarschriften heeft ingediend.
Het bestuur heeft aan het besluit van 30 juli 2012 een advies van de bezwarencommissie van 21 juni 2012 ten grondslag gelegd, waarin is geadviseerd [appellant] de maatregel op te leggen van doorhalen van de inschrijving voor één jaar. Het bestuur heeft in afwijking van dit advies de duur van de doorhaling verlengd voor de periode dat [appellant] de hoedanigheid van advocaat zal hebben verloren, omdat de beslissing van de Raad van Discipline te Groningen van 16 december 2011 om [appellant] de maatregel tot schrapping van het tableau op te leggen door het Hof van Discipline bij beslissing van 21 mei 2012 is bekrachtigd.
3. De rechtbank heeft overwogen dat, nu [appellant] met de beslissing van het Hof van Discipline de hoedanigheid van advocaat heeft verloren, op hem artikel 17, eerste lid, van de Wrb van toepassing is en het bestuur aan de besluiten daarom ten onrechte artikel 17, tweede lid, van de Wrb ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank heeft daarom het beroep gegrond verklaard en het besluit van 30 juli 2012 vernietigd. De rechtbank heeft aanleiding gezien zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar tegen het besluit van 2 november 2011 ongegrond te verklaren. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de vermelding in dit besluit dat de doorhaling definitief is, onverlet laat dat [appellant] opnieuw om inschrijving kan verzoeken. Daarbij heeft de rechtbank verder overwogen dat aan [appellant] te stellen voorwaarden voor herinschrijving, eerst bij de beoordeling van een nieuw verzoek om inschrijving aan de orde kunnen komen.
4. Het bestuur betoogt in het verweerschrift dat [appellant] geen belang meer heeft bij een uitspraak in hoger beroep en dat zijn hoger beroep daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het bestuur voert daartoe aan dat het thans, gelet op de beslissing van het Hof van Discipline, ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Wrb, gehouden is de inschrijving van [appellant] door te halen. Volgens het bestuur valt voorts niet te verwachten dat [appellant] ooit nog als advocaat werkzaam zal zijn.
4.1. [appellant] betoogt belang te hebben bij een uitspraak op het door hem ingediende hoger beroep, omdat het bestuur zich op het standpunt heeft gesteld dat hem bij het in stand blijven van de aangevallen uitspraak nooit meer een toevoeging kan worden verstrekt. Hij voert aan dat hij een opleiding tot mediator heeft gevolgd en als mediator voor toevoegingen in aanmerking wil kunnen komen. Hij voert voorts aan dat niet is uitgesloten dat hij in de toekomst opnieuw als advocaat werkzaam zal kunnen zijn.
4.2. Het bestuur heeft bij het besluit van 2 november 2011 besloten de inschrijving van [appellant], als advocaat, onvoorwaardelijk en voor onbepaalde tijd door te halen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat eventuele voorwaarden voor een nieuwe inschrijving eerst bij de beoordeling van een verzoek tot inschrijving aan de orde kunnen komen.
Het betoog van [appellant] laat onverlet dat hij met de procedure in hoger beroep niet kan bereiken dat de doorhaling als advocaat ongedaan wordt gemaakt, zodat hij geen belang heeft bij het door hem ingestelde hoger beroep. [appellant] is, gelet op de beslissing van het Hof van Discipline, geen advocaat meer en kan derhalve niet meer als advocaat verzoeken om een toevoeging. Het college is voorts ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Wrb gehouden de inschrijving van [appellant], als advocaat, door te halen, omdat hij de hoedanigheid van advocaat heeft verloren.
5. De Afdeling zal het hoger beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J.C. van Geel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Geel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2014
507.