201311487/1/R3.
Datum uitspraak: 17 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant], wonend te Geffen, gemeente Maasdonk,
en
de raad van de gemeente Maasdonk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Maasdonk, herziening Weverstraat e.o., Geffen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.A.H.M. van Heerebeek, en de raad, vertegenwoordigd door ing. L.A. Schoonen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling om de herontwikkeling van het gebied ten zuiden van Geffen met natuur, agrarisch gebied, recreatief gebruik en wonen mogelijk te maken.
4. Het beroep is gericht tegen de plandelen met de bestemmingen "Wonen-2", "Natuur" en "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden", voor het perceel aan de Weverstraat, kadastraal bekend gemeente Geffen, sectie […], nr. […]. [appellant], die een melkveehouderij exploiteert aan de [locatie], heeft het perceel aan de Weverstraat in erfpacht en gebruikt het perceel als weidegrond. Hij betoogt dat het plan hem beperkt in zijn bedrijfsvoering omdat er onvoldoende grond overblijft voor de beweiding van zijn melkvee. Hij voert aan dat, indien zijn melkvee niet wordt beweid, hij niet meer kan voldoen aan de voorschriften van de milieuvergunning voor zijn melkveehouderij.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de met [appellant] tot stand gebrachte pachtovereenkomst beëindigd zal worden ten behoeve van de realisering van de voorziene woningbouw. Ter zitting heeft de raad gesteld dat zal worden gepoogd [appellant] vervangende grond aan te bieden. Voorts heeft hij ter zitting toegelicht dat onderhandelingen plaatsvinden over aankoop van nabijgelegen gronden ten behoeve van beweiding door [appellant]. Deze onderhandelingen zijn nog niet afgerond. Verder heeft de raad ter zitting aangegeven dat [appellant] een financiële tegemoetkoming zal worden aangeboden, indien zou blijken dat vervangende grond niet beschikbaar is.
4.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" aangewezen gronden bestemd voor:
a. agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening;
b. extensief recreatief medegebruik;
c. behoud, herstel en versterking van cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
[…].
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, zijn de voor "Natuur" aangewezen gronden bestemd voor:
a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
b. behoud, herstel en ontwikkeling van kleinschalige natuur- en landschapselementen, bestaande uit graslanden, heideveldjes,
(gerief)-bosjes, weg- en erfbeplanting, houtwallen en -singels en boomgroepen;
[…];
g. extensief recreatief medegebruik.
Ingevolge artikel 8, lid 8.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Wonen-2" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
4.3. Mede gelet op het verhandelde ter zitting stelt de Afdeling vast dat [appellant] geen vergunning is verleend voor het oprichten en in werking hebben van zijn melkveehouderij en dat dit ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht ook niet is vereist, omdat niet meer dan 200 stuks melkrundvee worden gehouden. Uit een melding op grond van het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: de melding) van 14 maart 2011 blijkt dat [appellant] beschikt over 100 melkkoeien. Als onderbouwing van de grondgebondenheid van het bedrijf van [appellant] is door Exlan Consultants B.V. in een brief van 19 april 2011 uiteengezet dat weidegang in de toekomst onverminderd deel zal blijven uitmaken van de bedrijfsvoering van [appellant]. Er wordt in deze brief vanuit gegaan dat voor beweiding van melkkoeien een oppervlakte van 600 m² per koe nodig is en derhalve 6 ha weidegrond beschikbaar moet zijn. [appellant] beschikt evenwel over 5,5 ha weidegrond. In de brief is vermeld dat het door goed management en door een goed weidesysteem haalbaar wordt geacht het vee op 5,5 ha te beweiden. De totaaloppervlakte van 5,5 ha weidegrond waarover [appellant] beschikt, omvat onder meer het hiervoor genoemde perceel aan de Weverstraat dat hij in erfpacht heeft van de gemeente. Dit perceel heeft een oppervlakte van 1,63 ha.
4.4. De Afdeling stelt vast dat de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" aan een agrarisch gebruik van grond als weidegrond niet in de weg staat. Voor zover [appellant] betoogt dat het plandeel met voormelde bestemming ten onrechte is vastgesteld voor de gronden die hij in erfpacht heeft omdat het beweiding ervan in de weg staat zodat hij in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt, faalt het betoog.
4.5. Zoals [appellant] terecht betoogt, staan de bestemmingen "Wonen-2" en "Natuur" die zijn toegekend aan 0,5 ha van het perceel dat [appellant] in erfpacht heeft, echter aan een agrarisch gebruik als weidegrond in de weg. Gelet op hetgeen in de hiervoor genoemde brief van 19 april 2011 is vermeld over het benodigde aantal ha weidegrond, zouden deze bestemmingen derhalve tot gevolg kunnen hebben dat [appellant] zijn koeien in de zomer ook zou moeten opstallen. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat de aanwezige stal daartoe ongeschikt is, vanwege onder andere de hoge temperaturen in de stal. Niet is gebleken dat de raad bij de voorbereiding van het bestreden besluit onderzoek heeft verricht naar de gevolgen van het plan voor de melkveehouderij van [appellant]. Dat de raad ter zitting heeft gesteld dat hij zal pogen [appellant] vervangende grond dan wel een financiële tegemoetkoming aan te bieden, doet hier niet aan af. Het plan is in zoverre onzorgvuldig vastgesteld. Het betoog slaagt.
4.6. [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Het betoog faalt.
4.7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de vaststelling van de plandelen met de bestemmingen "Natuur" en "Wonen-2" voor het perceel aan de Weverstraat, kadastraal bekend gemeente Geffen, sectie D, nr. 811, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond.
4.8. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van overweging 4.5:
- alsnog onderzoek te doen naar de gevolgen van het plan voor de melkveehouderij van [appellant], te bezien of het besluit van 27 augustus 2013 in het licht van de uitkomst ervan in stand kan blijven en zo nodig het besluit te wijzigen of een nieuw besluit te nemen en
- de Afdeling en [appellant] de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Daarbij behoeft afdeling 3.4 van de Awb niet opnieuw te worden toegepast.
5. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Maasdonk op om binnen 26 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van overweging 4.8 het daar omschreven gebrek in het besluit van 27 augustus 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Maasdonk, herziening Weverstraat e.o., Geffen" te herstellen en
- de Afdeling en [appellant] de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2014
288-813.