ECLI:NL:RVS:2014:3430
Raad van State
- Hoger beroep
- C.H.M. van Altena
- B.P. Vermeulen
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Aanwijzing van de Mariakerk als gemeentelijk monument en de gevolgen voor de parochie
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Roomskatholieke Jeruzalemparochie tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had eerder het beroep van de parochie ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Breda op 10 juni 2011 had besloten de Mariakerk, gelegen aan het Mariaplein 2 te Breda, aan te wijzen als gemeentelijk monument. Dit besluit leidde tot bezwaren van de parochie, die stelde dat de aanwijzing hen verplichtte om een monumentenvergunning aan te vragen voor wijzigingen aan de inrichting van het kerkgebouw ten behoeve van de eredienst. De parochie betoogde dat deze verplichting in strijd was met hun recht op vrij belijden van godsdienst, zoals vastgelegd in artikel 6 van de Grondwet.
Tijdens de zitting op 10 juli 2014 werd duidelijk dat het college had verklaard dat de inrichting van de Mariakerk niet in de redengevende omschrijving was opgenomen, waardoor de parochie vrij was om wijzigingen aan te brengen zonder een vergunning aan te vragen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was, omdat het betoog van de parochie feitelijke grondslag miste. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de aanwijzing van de Mariakerk als monument niet inbreuk maakte op de rechten van de parochie.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 september 2014, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak de beslissing vaststelden.