ECLI:NL:RVS:2014:3430

Raad van State

Datum uitspraak
17 september 2014
Publicatiedatum
17 september 2014
Zaaknummer
201400225/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van de Mariakerk als gemeentelijk monument en de gevolgen voor de parochie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Roomskatholieke Jeruzalemparochie tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had eerder het beroep van de parochie ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Breda op 10 juni 2011 had besloten de Mariakerk, gelegen aan het Mariaplein 2 te Breda, aan te wijzen als gemeentelijk monument. Dit besluit leidde tot bezwaren van de parochie, die stelde dat de aanwijzing hen verplichtte om een monumentenvergunning aan te vragen voor wijzigingen aan de inrichting van het kerkgebouw ten behoeve van de eredienst. De parochie betoogde dat deze verplichting in strijd was met hun recht op vrij belijden van godsdienst, zoals vastgelegd in artikel 6 van de Grondwet.

Tijdens de zitting op 10 juli 2014 werd duidelijk dat het college had verklaard dat de inrichting van de Mariakerk niet in de redengevende omschrijving was opgenomen, waardoor de parochie vrij was om wijzigingen aan te brengen zonder een vergunning aan te vragen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was, omdat het betoog van de parochie feitelijke grondslag miste. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de aanwijzing van de Mariakerk als monument niet inbreuk maakte op de rechten van de parochie.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 september 2014, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak de beslissing vaststelden.

Uitspraak

201400225/1/A2.
Datum uitspraak: 17 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Roomskatholieke Jeruzalemparochie (hierna: de parochie), gevestigd te Breda,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 november 2013 in zaak nr. 12/7541 in het geding tussen:
de parochie
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2011 heeft het college het aan de parochie in eigendom toebehorende object Mariaplein 2 te Breda, zijnde de Mariakerk, aangewezen als gemeentelijk monument.
Bij besluit van 21 december 2011 heeft het college het door de parochie daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 november 2013 heeft de rechtbank het door de parochie daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de parochie hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2014, waar de parochie, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Boomaars, advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door H.J.M. Marcus, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Niet in geschil is dat de Mariakerk monumentwaardig is. Het geschil spitst zich toe op het betoog van de parochie dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat de aanwijzing ertoe leidt dat de parochie, in geval zij zou besluiten de inrichting van het kerkgebouw ten behoeve van de eredienst te wijzigen, verplicht is daarvoor bij het college een zogenoemde monumentenvergunning aan te vragen. Deze inmenging van het college is volgens de parochie in strijd met het recht op het vrij belijden van de godsdienst, neergelegd in artikel 6, eerste lid, van de Grondwet.
Ter zitting heeft het college desgevraagd verklaard dat de inrichting van de Mariakerk niet in de redengevende omschrijving is opgenomen en daardoor niet onder de aanwijzing valt. Daaruit vloeit voort dat het de parochie vrijstaat de inrichting van het kerkgebouw ten behoeve van de eredienst te wijzigen, zodat het betoog feitelijke grondslag mist.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Dallinga
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2014
18-799.