201402219/1/A1.
Datum uitspraak: 17 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Bergeijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 7 februari 2014 in zaak nr. 13/3653 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2012 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend tegen het gebruik van een stuk gemeentegrond door [belanghebbende] op te treden, afgewezen.
Bij besluit van 28 mei 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.M. Breukers, en het college, vertegenwoordigd door drs. M.W. van den Hurk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende], bijgestaan door mr. A.M.F. de Rooij, advocaat te Breda, gehoord.
Overwegingen
1. Het handhavingsverzoek heeft betrekking op het gebruik van een stuk gemeentegrond tussen het perceel [locatie 1] te Bergeijk (hierna: stuk gemeentegrond), waar [belanghebbende] woont, en het perceel [locatie 2] te Bergeijk, waar [appellant] woont. Volgens [appellant] heeft [belanghebbende] de begroeiing op het stuk gemeentegrond grotendeels verwijderd en de grond in gebruik genomen als parkeerterrein en als tuin. Het hoger beroep is niet gericht tegen de uitspraak van de rechtbank voor zover het het gebruik van het stuk gemeentegrond als parkeerterrein betreft.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Woonbos/Hooge Berkt en omgeving" rust op het stuk gemeentegrond de bestemming "Bos".
Ingevolge artikel 6.1 van de planregels zijn de voor "Bos" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bos;
b. recreatief medegebruik;
c. voorzieningen voor langzaam verkeer, onder andere ter plaatse van de aanduiding "pad";
d. groenvoorzieningen;
e. water en huishoudkundige voorzieningen:
alsmede voor:
f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte heeft geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik van het stuk gemeentegrond door [belanghebbende]. Daartoe voert hij aan dat het betreffende stuk grond door [belanghebbende] in strijd met het bestemmingsplan als tuin in gebruik is genomen. In dit verband wijst hij op een gespreksverslag van 3 oktober 2013, waaruit volgens hem volgt dat [belanghebbende] het stuk gemeentegrond in gebruik heeft als tuin. [appellant] voert voorts aan dat door het verwijderen van aanwezige begroeiing op het stuk gemeentegrond de landschappelijke en/of natuurlijke waarden zijn aangetast, zodat is gehandeld in strijd met artikel 6.1, onder f, van de planregels. Volgens [appellant] heeft hij dit argument reeds in zijn bezwaarschrift aangevoerd, maar heeft de rechtbank niet onderkend dat het college hierop in het besluit op bezwaar ten onrechte niet is ingegaan.
3.1. Anders dan [appellant] betoogt, bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in het besluit op bezwaar niet gemotiveerd is ingegaan op het door hem ingediende handhavingsverzoek voor zover het het verwijderen van aanwezige begroeiing op het stuk gemeentegrond in strijd met het bestemmingsplan betreft. Uit het besluit op bezwaar volgt dat het college heeft onderzocht of het handhavend zou kunnen optreden tegen het gebruik van het stuk gemeentegrond. Het college heeft ter zitting toegelicht dat onder dit onderzoek ook viel het verwijderd zijn van planten en bomen in strijd met de op het stuk gemeentegrond rustende bestemming "Bos".
Naar in hoger beroep niet in geschil is, is het gebruik van het stuk gemeentegrond met de bestemming "Bos" ten behoeve van tuin in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het stuk gemeentegrond ten tijde van het besluit op bezwaar niet door [belanghebbende] als tuin werd gebruikt. Daarbij heeft zij terecht in aanmerking genomen dat door de gemeente in april 2012 beplanting is aangebracht op het stuk gemeentegrond. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het, gevolggevend aan het Bosbeheersplan van de gemeente Bergeijk, overigens ook overgaat tot aanplanting in gevallen waarbij geen begroeiing is verwijderd. Voorts is niet komen vast te staan dat het stuk gemeentegrond nadien door [belanghebbende] als tuin is gebruikt.
Anders dan [appellant] betoogt, blijkt uit het gespreksverslag van 3 oktober 2013 niet dat het stuk gemeentegrond door [belanghebbende] in strijd met het bestemmingsplan als tuin in gebruik is genomen. Uit dit gespreksverslag kan slechts worden afgeleid dat de gemeente beleid heeft dat uitgaat van het behoud van stroken grond van 10 m breed tussen kavels ter plaatse en dat de mogelijkheid is besproken om de betreffende strook grond deels aan [appellant] en deels aan [belanghebbende] te verkopen. Het door [appellant] gestelde dat door [belanghebbende] begroeiing is weggehaald, geeft, wat daar ook van zij, geen grond voor het oordeel dat het stuk gemeentegrond in strijd met de bestemming "Bos" wordt gebruikt en het college daartegen handhavend diende op te treden. Daartoe wordt overwogen dat de omstandigheid dat, als gesteld, op het stuk gemeentegrond begroeiing is weggehaald, niet per definitie met zich brengt dat de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden in het gedrang komen op een wijze als bedoeld in artikel 6.1, onder f, van de planregels. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, behoeft een dergelijke bestemming er niet aan in de weg te staan dat begroeiing wordt verwijderd.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2014
531-789.