201400185/1/A1.
Datum uitspraak: 24 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Haaksbergen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 25 november 2013 in zaak nr. 13/1820 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen.
Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2013 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bero Beheer B.V. omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een winkel met magazijn en kantoor en appartementen met garageboxen op het perceel Spoorstraat 15-17 te Haaksbergen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 25 juni 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Bero Beheer B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bero Beheer B.V. heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2014, waar het college, vertegenwoordigd door G.E.M. Willemsen, P.M. Paalman en ir. W. van Pijkeren, allen werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Voorts is Bero Beheer B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J. Bosma, advocaat te Enschede, ter zitting gehoord.
Overwegingen
1. Vaststaat dat het bouwplan in strijd is met het ten tijde van het besluit van 25 juni 2013 ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum partiële herziening Spoorstraat 15-17". Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), omgevingsvergunning verleend.
2. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt.
Bij besluit van 26 juni 2013 heeft de raad van de gemeente Haaksbergen het bestemmingsplan "Centrum Haaksbergen, 2013" vastgesteld. Tegen dat besluit is binnen de daarvoor geldende termijn geen beroep ingesteld, zodat dit bestemmingsplan daarmee in rechte onaantastbaar is. Indien het beroep van [appellant] tot vernietiging van het besluit van 25 juni 2013 had geleid, zou het college een nieuw besluit moeten nemen waarbij het het bouwplan aan dit reeds ten tijde van de aangevallen uitspraak geldende bestemmingsplan zou moeten toetsen. Het bouwplan, zoals aangevraagd, is in overeenstemming met dat bestemmingsplan, zodat daarvoor niet langer omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wabo is vereist.
Dit brengt mee dat [appellant] ten tijde van de aangevallen uitspraak in zoverre geen belang meer had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning voor voormelde activiteit. Nu [appellant] geen gronden heeft aangevoerd tegen de omgevingsvergunning voor zover deze betrekking heeft op de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wabo, had hij in zoverre evenmin belang bij de beoordeling van zijn beroep.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 oktober 2013 in zaak nr. 201304339/1/A1), kan belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep bestaan indien wordt gesteld dat schade is geleden ten gevolge van de bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het bestreden besluit. Reeds omdat [appellant] niet heeft gesteld dat hij schade heeft geleden als gevolg van het besluit van 25 juni 2013, had hij geen belang meer bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 25 juni 2013 van het college alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
5. Met toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zal de Afdeling bepalen dat het in hoger beroep door [appellant] aan de Afdeling betaalde griffierecht door de griffier van de Raad van State wordt terugbetaald.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 25 november 2013 in zaak nr. 13/1820;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
IV. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2014
531-712.