ECLI:NL:RVS:2014:3499

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2014
Publicatiedatum
24 september 2014
Zaaknummer
201400185/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel inzake omgevingsvergunning voor winkel en appartementen te Haaksbergen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 25 november 2013, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen ongegrond werd verklaard. Het college had op 26 februari 2013 een omgevingsvergunning verleend aan Bero Beheer B.V. voor het realiseren van een winkel met magazijn en kantoor, en appartementen met garageboxen op het perceel Spoorstraat 15-17 te Haaksbergen. De appellant, wonend te Haaksbergen, maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 25 juni 2013 ongegrond.

De rechtbank oordeelde in haar uitspraak dat het beroep van de appellant ongegrond was, maar de appellant ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 27 augustus 2014 werd het college vertegenwoordigd door G.E.M. Willemsen, P.M. Paalman en ir. W. van Pijkeren. Bero Beheer B.V. was vertegenwoordigd door een gemachtigde en mr. J. Bosma, advocaat te Enschede.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan, maar dat het college de omgevingsvergunning had verleend op basis van artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De Afdeling concludeerde dat de appellant geen belang meer had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit, omdat het bestemmingsplan inmiddels in rechte onaantastbaar was geworden. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor het hoger beroep gegrond werd verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. De Afdeling verklaarde het beroep tegen het besluit van 25 juni 2013 niet-ontvankelijk en bepaalde dat het griffierecht aan de appellant werd terugbetaald.

Uitspraak

201400185/1/A1.
Datum uitspraak: 24 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Haaksbergen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 25 november 2013 in zaak nr. 13/1820 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen.
Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2013 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bero Beheer B.V. omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een winkel met magazijn en kantoor en appartementen met garageboxen op het perceel Spoorstraat 15-17 te Haaksbergen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 25 juni 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Bero Beheer B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bero Beheer B.V. heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2014, waar het college, vertegenwoordigd door G.E.M. Willemsen, P.M. Paalman en ir. W. van Pijkeren, allen werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Voorts is Bero Beheer B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J. Bosma, advocaat te Enschede, ter zitting gehoord.
Overwegingen
1. Vaststaat dat het bouwplan in strijd is met het ten tijde van het besluit van 25 juni 2013 ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum partiële herziening Spoorstraat 15-17". Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), omgevingsvergunning verleend.
2. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt.
Bij besluit van 26 juni 2013 heeft de raad van de gemeente Haaksbergen het bestemmingsplan "Centrum Haaksbergen, 2013" vastgesteld. Tegen dat besluit is binnen de daarvoor geldende termijn geen beroep ingesteld, zodat dit bestemmingsplan daarmee in rechte onaantastbaar is. Indien het beroep van [appellant] tot vernietiging van het besluit van 25 juni 2013 had geleid, zou het college een nieuw besluit moeten nemen waarbij het het bouwplan aan dit reeds ten tijde van de aangevallen uitspraak geldende bestemmingsplan zou moeten toetsen. Het bouwplan, zoals aangevraagd, is in overeenstemming met dat bestemmingsplan, zodat daarvoor niet langer omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wabo is vereist.
Dit brengt mee dat [appellant] ten tijde van de aangevallen uitspraak in zoverre geen belang meer had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning voor voormelde activiteit. Nu [appellant] geen gronden heeft aangevoerd tegen de omgevingsvergunning voor zover deze betrekking heeft op de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wabo, had hij in zoverre evenmin belang bij de beoordeling van zijn beroep.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 oktober 2013 in zaak nr. 201304339/1/A1), kan belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep bestaan indien wordt gesteld dat schade is geleden ten gevolge van de bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het bestreden besluit. Reeds omdat [appellant] niet heeft gesteld dat hij schade heeft geleden als gevolg van het besluit van 25 juni 2013, had hij geen belang meer bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 25 juni 2013 van het college alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
5. Met toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht zal de Afdeling bepalen dat het in hoger beroep door [appellant] aan de Afdeling betaalde griffierecht door de griffier van de Raad van State wordt terugbetaald.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 25 november 2013 in zaak nr. 13/1820;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
IV. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2014
531-712.