ECLI:NL:RVS:2014:3566

Raad van State

Datum uitspraak
1 oktober 2014
Publicatiedatum
1 oktober 2014
Zaaknummer
201310537/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen en de rechtsgeldigheid van de overeenkomst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 10 oktober 2013 geoordeeld dat de Belastingdienst de aan [wederpartij] over 2008 en 2009 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag ten onrechte op nihil had gesteld. De Belastingdienst had deze beslissing genomen op basis van de stelling dat de kinderopvang niet had plaatsgevonden op basis van een overeenkomst die voldeed aan de eisen van de Wet kinderopvang (Wko) en de Regeling Wet kinderopvang. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst, hoewel niet alle vereiste gegevens vermeld waren, toch voldeed aan de eisen omdat deze gegevens uit andere stukken konden worden afgeleid.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 oktober 2014 behandeld. De Belastingdienst betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de overeenkomst niet aan de eisen voldeed. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de overeenkomst inderdaad niet voldeed aan de vereisten van artikel 52 van de Wko, en dat [wederpartij] daarom geen aanspraak op kinderopvangtoeslag had. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [wederpartij] ongegrond. Tevens werd het besluit van de Belastingdienst van 9 mei 2014 vernietigd, omdat de grondslag daarvoor was komen te vervallen.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste documentatie en overeenkomsten in het kader van de kinderopvangtoeslag en de verantwoordelijkheden van ouders om aan te tonen dat zij aan de voorwaarden voldoen. De uitspraak heeft implicaties voor de manier waarop overeenkomsten voor kinderopvang moeten worden opgesteld en welke informatie daarin moet worden opgenomen.

Uitspraak

201310537/1/A2.
Datum uitspraak: 1 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 oktober 2013 in zaak nr. 13/606 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 23 augustus 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [wederpartij] over 2008 en 2009 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 18 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] moet beslissen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 9 mei 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, opnieuw op de bezwaren van [wederpartij] beslist. De bezwaren zijn daarbij wederom ongegrond verklaard.
Scheffers heeft tegen dit besluit gronden van beroep ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de dienst, en [wederpartij], bijgestaan door mr. S. Özogören, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze wet luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder kinderopvang verstaan: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand, waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling), zoals deze regeling luidde ten tijde van belang, bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de voorschotten kinderopvangtoeslag op nihil gesteld, omdat de kinderopvang niet heeft plaatsgehad op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, nu deze niet alle gegevens, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, bevat. Tevens heeft de dienst aan de nihilstelling ten grondslag gelegd dat [wederpartij] niet heeft aangetoond de kosten van kinderopvang volledig te hebben voldaan.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat uit artikel 52 van de Wko niet volgt dat de overeenkomst de in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling vermelde gegevens dient te bevatten, zodat niet aan [wederpartij] mag worden tegengeworpen dat in de overeenkomst met gastouderbureau Bebegim het aantal uren kinderopvang en de prijs per uur niet zijn vermeld. De rechtbank is overigens van oordeel dat deze gegevens blijken uit de door [wederpartij] overgelegde facturen en urenregistratie, zodat de overeenkomst, gelezen in samenhang met deze stukken, moet worden geacht aan de daaraan te stellen eisen te voldoen.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen onvoldoende heeft gemotiveerd dat [wederpartij] niet heeft aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang volledig heeft voldaan, nu de dienst niet concreet is ingegaan op de stukken die [wederpartij] in dat verband heeft overgelegd en haar onvoldoende heeft geïnformeerd over de bewijsstukken die van haar werden verwacht.
4. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan [wederpartij] niet mag worden tegengeworpen dat de door haar overgelegde overeenkomst niet de gegevens, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, bevat. Zoals de Afdeling reeds in haar uitspraak van 22 januari 2014 in zaak nr. 201308683/1/A2 heeft overwogen, valt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling af te leiden dat bedoeld is dat onderzocht kan worden of de aanspraak van de ouder op en de hoogte van de overheidsbijdrage overeenkomt met de overeenkomst die de ouder heeft gesloten (Stcrt. 6 oktober 2004, nr. 192, blz. 6). Dit betekent dat de ouder, om aanspraak op kinderopvangtoeslag te kunnen maken, inzicht dient te geven in de met het gastouderbureau gemaakte afspraken over de kinderopvang, door een akte van een overeenkomst over te leggen, waaruit die afspraken blijken. Gelet hierop, dient de overeenkomst in elk geval de gegevens, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, te bevatten.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, brengt de omstandigheid dat de ontbrekende gegevens uit andere stukken blijken niet met zich dat de overeenkomst moet worden geacht de benodigde gegevens te bevatten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 augustus 2014 in zaak nr. 201310838/1/A2; www.raadvanstate.nl), maakt de omstandigheid dat de Belastingdienst/Toeslagen langs andere weg met de benodigde gegevens bekend is geworden, niet dat de overeenkomst aan de daaraan te stellen eisen voldoet.
De conclusie is dat de rechtbank niet heeft onderkend dat kinderopvang niet op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgehad en [wederpartij] daarom geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 18 december 2012 van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog ongegrond verklaren.
6. Het besluit van 9 mei 2014 wordt, gelet op artikel 6:24 gelezen in verbinding met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht eveneens voorwerp te zijn van dit geding.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 4. is overwogen, is aan dat besluit de grondslag komen te ontvallen. Het zal om die reden worden vernietigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 oktober 2013 in zaak nr. ROT 13/606;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 9 mei 2014, kenmerk BEZ13 BT07.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Krokké
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2014
686.