201311442/1/A2 en 201311449/1/A2.
Datum uitspraak: 1 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 5 november 2013 in de zaken nrs. 13/729 en 13/728 in de gedingen tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Zaak nr. 201311442/1/A2 - het jaar 2009
Bij besluit van 29 mei 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellant] over 2009 definitief vastgesteld op nihil en het reeds uitbetaalde voorschot van € 1.462,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 19 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen naar aanleiding van het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar de toeslag wederom op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 7 juni 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag over 2009 vastgesteld op € 196,00.
Bij uitspraak van 5 november 2013 in zaak nr. 13/729 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] gegrond verklaard voor zover gericht tegen het besluit van 19 december 2012 en dat besluit vernietigd, en ongegrond voor zover gericht tegen besluit van 7 juni 2013. Deze uitspraak is aangehecht.
Zaak nr. 201311449/1/A2 - het jaar 2010
Bij besluit van 30 juni 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellant] over 2010 definitief vastgesteld op nihil en het reeds uitbetaalde voorschot van € 1.548,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 14 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de zorgtoeslag over 2010 vastgesteld op € 199,00.
Bij uitspraak van 5 november 2013 in zaak nr. 13/728 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen beide uitspraken van 5 november 2013 heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaken zijn door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaken gevoegd en ter zitting behandeld op 11 september 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Zwiers, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. Van der Meer en mr. Van de Werken, beiden werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft de beide hoger beroepen vanwege de onderlinge samenhang gevoegd behandeld.
2. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang, verleent de Belastingdienst/Toeslagen, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge het vijfde lid kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
3. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 7 juni 2013 over 2009 en het besluit van 14 december 2012 over 2010 ten grondslag gelegd dat [appellant A], nu hij werkzaam is bij het Internationaal Gerechtshof, geen verzekerde is in de zin van de Wet op de zorgtoeslag, zodat de zorgtoeslag dient te worden vastgesteld op basis van vijftig procent van de gezamenlijke aanspraak. Bij de voorschotten zorgtoeslag over 2009 en 2010 en de besluiten van 29 mei 2012, 30 juni 2012 en 19 december 2012 was daarmee nog geen rekening gehouden. Tevens was daarbij uitgegaan van een onjuist toetsingsinkomen van [appellant A], aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
4. Het hoger beroep richt zich tegen de ongegrondverklaring van het beroep tegen het besluit van 7 juni 2013 en tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het besluit van 14 december 2012. Het ziet voorts uitsluitend op de terugvordering van de reeds uitbetaalde voorschotten zorgtoeslag over 2009 en 2010.
[appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat hij erop had mogen vertrouwen dat de bij die voorschotten toegekende zorgtoeslag juist was. Daartoe voert hij aan dat de zorgtoeslag door de toenmalige afdeling Internationale Fiscale Zaken van de Belastingdienst op eigen initiatief is aangevraagd en deze afdeling de relevante gegevens heeft gecontroleerd en in orde heeft bevonden. Daarbij komt dat hij reeds naar aanleiding van een terugvordering zorgtoeslag over 2008 schriftelijk en telefonisch contact heeft opgenomen met de Belastingdienst/Toeslagen, aldus [appellant]. Deze heeft daarop niet gereageerd, maar is doorgegaan met het toekennen van - naar nu blijkt - onjuiste voorschotten zorgtoeslag.
Verder heeft de Belastingdienst/Toeslagen nalatig gehandeld door pas in 2012 de zorgtoeslag over 2009 en 2010 definitief vast te stellen, terwijl dat reeds in 2010 en 2011 had moeten gebeuren, aldus [appellant].
4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. Het invullen en indienen van een aanvraag om zorgtoeslag door een medewerker van de afdeling Internationale Fiscale Zaken van de Belastingdienst behelst geen ondubbelzinnige en concrete toezegging waaraan [appellant] het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat de zorgtoeslag over 2009 en 2010 zou worden vastgesteld overeenkomstig de voor die jaren toegekende voorschotten. Hoewel het niet onbegrijpelijk is dat [appellant] is uitgegaan van de vermeende deskundigheid van die afdeling ter zake, laat dat onverlet dat hij zelf verantwoordelijk is voor het indienen van een aanvraag om zorgtoeslag. De rechtbank heeft in dit verband verder terecht van belang geacht dat die afdeling van de Belastingdienst niet hetzelfde orgaan is als de Belastingdienst/Toeslagen.
Ook de gestelde onzorgvuldigheid van de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning van de voorschotten na 2008 vormt, wat daar ook van zij, geen omstandigheid op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve zorgtoeslagen niet lager had mogen vaststellen dan de voorschotten. Uit artikel 16, eerste lid, in samenhang met het vierde lid, van de Awir vloeit voort dat aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende tegemoetkoming zal worden vastgesteld.
Dat de definitieve vaststellingen over 2009 en 2010, naar ook de Belastingdienst/Toeslagen heeft erkend, te laat hebben plaatsgevonden, is ten slotte evenmin aanleiding om de zorgtoeslag voor die jaren overeenkomstig de voorschotten vast te stellen. De Awir verbindt geen gevolgen aan het niet tijdig definitief vaststellen van een toeslag. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] desgewenst rechtsmiddelen had kunnen aanwenden tegen het uitblijven van een definitieve vaststelling. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich evenzeer terecht op het standpunt gesteld dat het niet tijdig definitief vaststellen van een aanspraak op zorgtoeslag geen extra mogelijkheid tot terugvorderen biedt, zoals [appellant] stelt, maar een uitstel van die mogelijkheid is.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraken van de rechtbank dienen, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraken van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Slump w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2014