201406460/2/R2.
Datum uitspraak: 23 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster A] en [verzoeker B], gevestigd onderscheidenlijk wonend te Balgoij, gemeente Wijchen,
en
de raad van de gemeente Wijchen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2014, kenmerk 14RZ017, heeft de raad het bestemmingsplan "Wegelaar 7" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] beroep ingesteld.
[verzoekers] hebben tevens de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoekers] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [belanghebbende A] en [belanghebbende B] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 september 2014, waar [verzoekers], bijgestaan door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Helmond, en de raad, vertegenwoordigd door mr. Y. Sieuwerts, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende A], bijgestaan door mr. A.H.E. van de Klift, advocaat te Nijmegen, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Met het plan wordt een bedrijfswoning bestemd als plattelandswoning in de zin van artikel 1.1a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3. [verzoekers] kunnen zich niet verenigen met de vaststelling van het plan. Hiertoe voeren zij onder meer aan dat in strijd met het gemeentelijke beleid in het plangebied geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat het plan leidt tot een aantasting van de bedrijfsvoering op hun perceel. Zij stellen dat met het verzoek om voorlopige voorziening een spoedeisend belang is gemoeid aangezien de bewoning op het perceel [locatie] tot een toename in de uitval van zuigende biggen leidt. Ter onderbouwing van deze stelling hebben zij onder meer cijfers overgelegd van de uitval van zuigende biggen over de jaren 2007 tot en met augustus 2014 en een verklaring van dierenarts W.A. Buijsse van Diergeneeskundigcentrum De Overlaet.
4. Ter zitting hebben [verzoekers] hun betoog dat een spoedeisend belang bestaat bij het treffen van een voorlopige voorziening omdat zij beroep hebben ingesteld tegen een aan hen geweigerde omgevingsvergunning ingetrokken. Voor de beoordeling van het spoedeisend belang resteert het gestelde omtrent de uitval van zuigende biggen. Naar het oordeel van de voorzitter kan uit de overgelegde cijfers evenwel niet zonder meer worden afgeleid dat een verband bestaat tussen het plan en de uitval van zuigende biggen. De korte en algemene verklaring van de dierenarts leidt niet tot een andere conclusie. Te meer nu hierin ook andere mogelijke oorzaken zijn genoemd voor de uitval van zuigende biggen op het bedrijf, namelijk hokinrichting en stalklimaat. Voorts heeft de raad ter zitting onweersproken gesteld dat onder meer in 2012 een vergunning is verleend voor wijziging van de inrichting, hetgeen ook van invloed kan zijn op de uitval van zuigende biggen. Dit betekent dat, nu ook niet is gebleken van andere argumenten voor het aannemen van een spoedeisend belang, met het verzoek om voorlopige voorziening geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
5. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.A. van Heusden, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Van Heusden
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2014
647.