ECLI:NL:RVS:2014:3598

Raad van State

Datum uitspraak
8 oktober 2014
Publicatiedatum
8 oktober 2014
Zaaknummer
201308133/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • J.G.C. Wiebenga
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Buitengebied' vastgesteld door de raad van de gemeente Castricum

Op 8 oktober 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Castricum. De stichting De Hooge Weide en twee appellanten, wonend in Castricum, hebben beroep ingesteld tegen de vaststelling van dit bestemmingsplan, dat op 20 juni 2013 door de gemeenteraad was vastgesteld. De appellanten betoogden dat de bestemming 'Agrarisch' ten onrechte was toegekend aan bepaalde percelen, terwijl zij meenden dat deze percelen de bestemming 'Wonen' of 'Bedrijf' hadden moeten krijgen. De Afdeling heeft de ontvankelijkheid van het beroep van de appellanten beoordeeld en vastgesteld dat het beroep van één van de appellanten niet-ontvankelijk was, omdat deze geen zienswijze had ingediend tijdens de ontwerpprocedure. Voor het overige oordeelde de Afdeling dat het bestreden besluit van de raad niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid, met name ten aanzien van de bestemming 'Wonen' voor een specifiek perceel. De Afdeling heeft het besluit van de raad vernietigd voor dat onderdeel en bepaald dat de bestemming 'Wonen' moet worden toegekend aan het desbetreffende perceel.

Daarnaast heeft de stichting De Hooge Weide betoogd dat de bestemming 'Natuur' in het bestemmingsplan niet voldoende bescherming biedt voor de natuurwaarden en dat er onduidelijkheid bestaat over het toegestane gebruik. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat de raad in redelijkheid de bestemming 'Natuur' heeft kunnen vaststellen, inclusief de functies waterberging en extensieve dagrecreatie, en dat deze functies niet in strijd zijn met de natuurdoelen. Het beroep van de stichting werd ongegrond verklaard. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de ruimtelijke ordening in de gemeente Castricum, met name voor de betrokken percelen en de bescherming van natuurwaarden.

Uitspraak

201308133/1/R1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de stichting Stichting De Hooge Weide, gevestigd te Castricum,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Castricum,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Castricum,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de stichting en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juli 2014, waar de stichting, vertegenwoordigd door [bestuurslid] van de stichting, en de raad, vertegenwoordigd door mr. N. van Offeren en ing. R. van den Haak, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Ontvankelijkheid [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]
1. Het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], voor zover ingesteld door [appellant sub 2A] en voor zover gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van de percelen [locaties 1] te [plaats], steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], voor zover ingesteld door [appellant sub 2A] en voor zover gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van de percelen [locaties 1], is niet-ontvankelijk.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voor het overige
3. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat aan het perceel [locatie A] te [plaats] ten onrechte de bestemming "Agrarisch" is toegekend in plaats van de bestemming "Wonen". In het ontwerpbestemmingsplan was wel de bestemming "Wonen" aan het perceel toegekend en dit gebruik is ook als zodanig vergund.
3.1. De raad voert aan dat op grond van de bouwvergunning van 10 maart 1987 voor het oprichten van een woonhuis op het perceel [locatie A], de bestemming "Wonen" aan het bestreden plandeel had moeten worden toegekend.
3.2. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het betoog slaagt.
4. [appellant sub 2B] voert aan dat aan de percelen [locaties 1] te Akersloot ten onrechte de bestemming "Agrarisch" is toegekend in plaats van de bestemming "Bedrijf". Zij voert aan dat de percelen sinds 1978 niet meer voor de agrarische bedrijfsvoering worden gebruikt en wijst in dit verband op het overgangsrecht van het vorige bestemmingsplan. Voorts betoogt [appellant sub 2B] dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Hiertoe voert zij aan dat aan het perceel tussen de percelen [locaties 2], in overeenstemming met het huidige gebruik, de bestemming "Bedrijf" is toegekend, terwijl dit perceel een agrarische bestemming had. Voorts wijst zij op het perceel op de hoek van de Startingerweg en de Sluisweg. Dit perceel had ook een agrarische bestemming en hieraan is in overeenstemming met het huidige gebruik de bestemming "Bedrijf" toegekend, aldus [appellant sub 2B].
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van bestaand gebruik zoals bedoeld in het overgangsrecht van het voorheen geldende bestemmingsplan. [appellant sub 2B] heeft onvoldoende aangetoond dat er sprake is van een onafgebroken strijdig gebruik dat is aangevangen voor de peildatum van het overgangsrecht van het voorheen geldende bestemmingsplan. Voorts voert de raad aan dat de bedrijven die ter plaatse worden geëxploiteerd zonder vergunning of planologische toestemming tot stand zijn gekomen. Verder stelt de raad dat [appellant sub 2B] niet heeft aangegeven welke bedrijfsactiviteiten ter plaatse worden uitgevoerd.
4.2. Aan het plandeel ter plaatse van de percelen [locaties 1] is de bestemming "Agrarisch" met een bouwvlak toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Agrarisch" aangewezen voor:
a. de uitoefening van een grondgebonden veehouderij of paardenfokkerij.
4.3. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld door de raad van de gemeente Uitgeest bij besluit van 27 juni 1985, was aan het bestreden plandeel de bestemming "Agrarisch gebied, tuinbouw- en bloementeeltgebied" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid A, onder 1, van de planvoorschriften waren de op de plankaart voor "Agrarisch gebied, tuinbouw- en bloementeeltgebied" aangewezen gronden bestemd voor agrarische doeleinden te weten tuinbouw- en bloementeeltbedrijven en veehouderijbedrijven, met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, bijgebouwen, bouwwerken - geen gebouwen zijnde - en open terreinen, erven landbouwwegen en -paden, sloten en andere werken - geen bouwwerken zijnde.
Ingevolge artikel 38, lid B, golden als overgangsbepalingen ten aanzien van het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken:
1. Het op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van dit plan bestaande gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat met de in dit bestemmingsplan aangewezen bestemming in strijd is, mag onverminderd het bepaalde in enige wet en provinciale en gemeentelijke verordening worden voortgezet dan wel worden gewijzigd indien de afwijking van het plan daardoor niet wordt vergroot.
4.4. [appellant sub 2B] heeft gesteld dat sinds 1978 bedrijven, in strijd met de bestemming "Agrarisch gebied, tuinbouw- en bloementeeltgebied", gevestigd zijn op het desbetreffende perceel. De raad heeft dit weersproken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 juni 2007 in zaak nr. 200607370/1), is het aan degene die een beroep doet op het overgangsrecht van een bestemmingsplan om aannemelijk te maken dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik op de peildatum plaatsvond en nadien ononderbroken is voortgezet. Uit de zienswijze en het beroepschrift volgt niet wat ter plaatse aanwezig is dan wel wanneer de gestelde activiteiten zijn begonnen. Verder is [appellant sub 2B] niet ter zitting verschenen om haar beroep nader toe te lichten en heeft de raad ter zitting aangegeven dat [appellant sub 2B] ook op uitnodiging van de raad tot overleg tijdens de bestemmingsplanprocedure, niet is ingegaan. Derhalve is [appellant sub 2B] er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik op de peildatum plaatsvond en nadien ononderbroken is voortgezet.
Het betoog faalt.
4.5. Over de door [appellant sub 2B] gemaakte vergelijking met het perceel tussen de percelen [locaties 3] en het perceel op de hoek van de Startingerweg en de Sluisweg wordt overwogen dat de raad zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat ter plaatse van deze percelen sprake is van een vergunde situatie, onderscheidenlijk aangetoond onafgebroken strijdig gebruik vanaf de peildatum zoals bedoeld in artikel 38, lid B, van de voorschriften van het voorheen geldende bestemmingsplan. In hetgeen [appellant sub 2B] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2B] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog faalt.
5. In hetgeen [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van het perceel [locatie A] is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] is, voor zover ontvankelijk, gegrond zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
6. Nu niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van dit planonderdeel in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd.
7. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Beroep van de stichting
8. De stichting voert aan dat de bestemming "Natuur" naast de bescherming van natuurwaarden ten onrechte voorziet in, met name, de functies waterberging, agrarisch medegebruik en extensieve dagrecreatie. Zij betoogt dat deze functies afbreuk doen aan de natuurfunctie en tot onduidelijkheid leiden over het toegestane gebruik. Zij voert aan dat de recreatieve functie voor de gronden niet nodig is omdat in Castricum voldoende recreatiemogelijkheden bestaan en omdat haar natuurgebieden ook kunnen worden beleefd vanaf de naastgelegen fietspaden en door het geven van rondleidingen. Verder wenst zij een planregeling die de gronden niet alleen bestemt tot "Natuur" maar ook tot Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS). Een dergelijke planregeling is mogelijk op grond van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (hierna: SVBP 2012) en ook voor andere bestemmingen in het plan wordt onderscheid aangebracht.
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de planregeling voor de bestemming "Natuur" goed aansluit bij het gebruik van de gronden van de stichting. Voorts voert de raad aan dat de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie de gemeente niet verplicht tot het specificeren van de bestemming "Natuur" tot EHS. Ook voert de raad aan dat hij voor gronden met een natuurwaarde er de voorkeur aan geeft om deze eenduidig te bestemmen en komt het gebruik van de gronden ten behoeve van waterberging, agrarisch medegebruik en extensieve dagrecreatie in meer en mindere mate voor in het hele plangebied. De raad stelt zich op het standpunt dat het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwaarden en de EHS niet in zodanige mate wordt aangetast door de overige gebruiksmogelijkheden dat niet kan worden voldaan aan artikel 17, lid 17.1, onder a en b, van de planregels. Ook wijst de raad erop dat de stichting deze gebruiksvormen op haar gronden niet actief hoeft te verwezenlijken.
8.2. De natuurgebieden zijn in eigendom van de stichting. Aan deze plandelen is de bestemming "Natuur" toegekend.
Ingevolge artikel 17, lid 17.1, van de planregels zijn de voor "Natuur" aangewezen gronden bestemd voor:
a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwaarden;
b. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
met daaraan ondergeschikt:
c. agrarisch medegebruik;
d. extensieve dagrecreatie;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden […].
8.3. De Afdeling overweegt dat de in artikel 17, lid 17.1, van de planregels opgenomen bestemmingsomschrijving niet verplicht tot openstelling van het terrein voor derden dan wel tot het realiseren van waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen, agrarisch medegebruik of extensieve recreatie, maar slechts de mogelijkheid biedt voor de stichting om - indien zij hiertoe bereid is - deze gronden voor die doeleinden te gebruiken. Bij het bestemmen van gronden in een bestemmingsplan gaat het immers om toelatingsplanologie. De planregels voor de bestemming "Natuur" voorzien naast het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwaarden in waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen, agrarisch medegebruik en extensieve dagrecreatie. Ter zitting heeft de stichting toegelicht dat in het desbetreffende deel van het plangebied water en waterlopen aanwezig zijn, ten behoeve van natuuronderhoud koeien en/of schapen grazen en voorts rondleidingen worden gegeven. Derhalve heeft de raad bij het opnemen van de functies waterlopen, agrarisch medegebruik en extensieve dagrecreatie in de bestemming "Natuur" ter plaatse van het bestreden plandeel in redelijkheid mogen betrekken dat er feitelijk sprake is van het gebruik van de gronden ten behoeve van deze functies. Verder heeft de stichting niet aannemelijk gemaakt dat de effecten van deze functies zodanig zijn dat de natuurwaarden op die gronden worden aangetast. In dit verband heeft de raad van belang mogen achten dat het agrarisch medegebruik en de extensieve dagrecreatie alleen ondergeschikt aan de functies zoals opgenomen in artikel 17, lid 17.1, onder a en b, van de planregels mogen worden uitgeoefend en dat waterberging bij kan dragen aan de natuurwaarden. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat deze bestemmingsregeling tot onduidelijkheid over het toegestane gebruik leidt. In dit verband overweegt de Afdeling dat de vrees van de stichting voor onder meer overlast vanwege drugsgebruik een aspect van handhaving van de openbare orde is, hetgeen in de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen.
Over het bestemmen van de gronden als EHS overweegt de Afdeling dat de SVBP 2012 weliswaar voorziet in de mogelijkheid om de bestemming "Natuur" te differentiëren, maar dat dit niet de verplichting met zich brengt om aan het desbetreffende plandeel een dergelijke gedifferentieerde bestemming toe te kennen. Dat andere in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen, zoals de bestemming "Agrarisch", wel een dergelijke differentiatie kennen, doet hieraan niet af. De raad heeft er bij het toekennen van de bestemming "Natuur" in redelijkheid de voorkeur aan kunnen geven om gronden met een natuurwaarde eenduidig te bestemmen. Voorts heeft de raad in redelijkheid van belang kunnen achten dat een gedifferentieerde natuurbestemming niet hoeft te leiden tot een hogere mate van bescherming van de natuurwaarden.
Het betoog faalt.
9. De stichting voert aan dat aan het plandeel ter plaatse van "Het Karhok" ten onrechte de bestemming "Verkeer" is toegekend in plaats van de bestemming "Natuur". Hiertoe voert de stichting aan dat "Het Karhok" een deel is van het Zuiddijkje, dat dit Zuiddijkje deel uitmaakt van de EHS "De Hooge Weide" en dat de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (hierna: PRVS) derhalve noopt tot het toekennen van de bestemming "Natuur" ter plaatse van "Het Karhok". De stichting voert aan dat, op een klein gedeelte na, "Het Karhok" economisch eigendom is van de stichting en dat er een kwalitatieve verplichting op is gevestigd voor een functieverandering naar natuur. Voorts voert de stichting aan dat voor het behalen van de doelstellingen van de stichting noodzakelijk is dat het Zuiddijkje en daarmee "Het Karhok" niet vrij toegankelijk is, nu het Zuiddijkje wordt gebruikt voor onderhoud van het natuurgebied en excursies.
9.1. De raad wijst erop dat "Het Karhok" een verharde weg is en dient voor het ontsluiten van percelen. Voorts voert de raad aan dat de weg geen natuurwaarde heeft en niet is aangewezen als EHS en dat derhalve de verplichting om het desbetreffende plandeel te bestemmen als "Natuur" niet voor "Het Karhok" geldt.
9.2. Aan "Het Karhok" is de bestemming "Verkeer" toegekend.
Ingevolge artikel 24, lid 24.1, van de planregels zijn gronden aangewezen voor "Verkeer" bestemd voor:
a. wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
b. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen.
9.3. In artikel 19, lid 19.1, van de PRVS staat dat een bestemmingsplan de gronden als "Natuur" bestemt, indien de natuurfunctie reeds is gerealiseerd.
9.4. Nog daargelaten de vraag of "Het Karhok" is aangewezen als EHS, volgt uit artikel 19, lid 19.1, van de PRVS dat de raad in een bestemmingsplan uitsluitend de gronden als "Natuur" dient te bestemmen als de natuurfunctie reeds is gerealiseerd. Uit de door de raad overgelegde foto’s blijkt dat "Het Karhok" verhard is. Nu de natuurfunctie op deze gronden niet is gerealiseerd, volgt uit de PRVS geen verplichting om deze gronden als "Natuur" te bestemmen.
Met betrekking tot het betoog van de stichting dat de op haar rustende privaatrechtelijke kwalitatieve verplichting tot het instandhouden en ontwikkelen van een natuurdoelpakket op onder meer de gronden van "Het Karhok" ter verkrijging van subsidie in de weg staat aan de bestemming "Verkeer" ter plaatse van "Het Karhok" overweegt de Afdeling als volgt. Uit de door partijen overgelegde foto’s blijkt dat de bestemming "Verkeer" op "Het Karhok" reeds gerealiseerd is. De kwalitatieve verplichting, nog daargelaten de vraag of die ertoe verplicht dat op alle gronden natuur wordt ontwikkeld, staat derhalve niet aan de uitvoerbaarheid van de bestemming in de weg. Verder heeft de stichting niet aannemelijk gemaakt dat de bestemming "Verkeer" ter plaatse van het "Het Karhok" in de weg staat aan het realiseren van haar doelstellingen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat "Het Karhok" slechts een klein oppervlak bestrijkt van het gehele gebied dat de stichting in beheer heeft. Weliswaar zijn binnen de bestemming "Natuur" op grond van het bestemmingsplan ook wegen bijbehorend bij die bestemming toegestaan, maar de raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze bestemming voor "Het Karhok" niet passend is. In dit verband heeft de raad van belang mogen achten dat "Het Karhok" ook als ontsluiting voor andere percelen, waaraan de bestemming "Agrarisch" is toegekend, wordt gebruikt. Het gebruik van "Het Karhok" geschiedt derhalve niet uitsluitend ten behoeve van de bestemming "Natuur".
Met betrekking tot het betoog dat het noodzakelijk is dat het Zuiddijkje en daarmee "Het Karhok" niet vrij toegankelijk is, overweegt de Afdeling dat een bestemmingsplan geen betrekking heeft op de openbaarheid van de daarin begrepen gronden.
10. De stichting voert aan dat het gebied "De Buitendijkse Weid", kadastraal bekend als H76, zonder overleg met de stichting is aangewezen als gemeentelijk cultuurhistorisch en archeologisch monument en dat in het verlengde daarvan de dubbelbestemmingen "Waarde - Cultuurhistorisch" en "Waarde - Archeologie 1" ten onrechte aan de desbetreffende plandelen zijn toegekend. De stichting verzoekt de dubbelbestemmingen "Waarde - Cultuurhistorisch" en "Waarde - Archeologie 1" afhankelijk te stellen van overeenstemming tussen het gemeentebestuur en de stichting. Voorts heeft de stichting ter zitting toegelicht dat zij bezwaar heeft tegen deze bestemmingen, omdat zij het onevenredig bezwarend vindt een omgevingsvergunning aan te vragen voor het uitvoeren van werkzaamheden als bedoeld in artikel 33, lid 33.3.1, onderscheidenlijk artikel 38, lid 38.2.1, van de planregels.
10.1. De raad stelt dat de bestemmingen "Waarde - Cultuurhistorisch" en "Waarde - Archeologie 1" zijn toegekend op basis van de aanwijzing als gemeentelijk cultuurhistorisch en archeologisch monument, maar dat dit het natuurbelang dat is bestemd met de primaire bestemming "Natuur", onverlet laat.
10.2. Aan "De Buitendijkse Weid" zijn de bestemming "Natuur" en de dubbelbestemmingen "Waarde - Cultuurhistorisch" en "Waarde - Archeologie 1" toegekend.
Ingevolge artikel 33, lid 33.1, van de planregels zijn de voor "Waarde - Archeologie 1" aangewezen gronden, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, ook bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.
Ingevolge lid 33.3.1 is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 33.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
a. het afgraven, woelen, menging, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
b. het ophogen van gronden met een pakket van 1 m of hoger;
c. het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere watergangen;
d. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
Ingevolge lid 33.3.4 is het in lid 33.3.1 vervatte verbod niet van toepassing, indien:
b. het gaat om werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen.
Ingevolge artikel 38, lid 38.1, zijn de voor "Waarde - Cultuurhistorie" aangewezen gronden, naast voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel van de cultuurhistorische waarden van het gebied en zijn bebouwing.
Ingevolge lid 38.2.1 is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 38.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
a. het afgraven, woelen, menging, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
b. het ophogen van gronden;
c. het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere watergangen;
d. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
Ingevolge lid 38.2.4 is het in lid 38.2.1 vervatte verbod niet van toepassing, indien:
a. het gaat om werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen.
10.3. De aanwijzing van het gebied "De Buitendijkse Weid" als gemeentelijk monument is in een andere procedure geschied. Dat de stichting daar niet bij betrokken is, wat daar verder ook van zij, kan in deze procedure niet aan de orde komen en kan derhalve geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
10.4. De planregels voor de dubbelbestemmingen "Waarde - Cultuurhistorisch" en "Waarde - Archeologie 1" voorzien in de bescherming en veiligstelling van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden dan wel het behoud, herstel van de cultuurhistorische waarden van het gebied en zijn bebouwing, ter plaatse van het plandeel "De Buitendijkse Weid" naast de bestemming "Natuur". Niet in geschil is dat deze waarden op de desbetreffende plandelen aanwezig zijn. De raad heeft bij het toekennen van deze dubbelbestemmingen in redelijkheid een groter gewicht mogen toekennen aan deze waarden dan aan het belang van de stichting om zonder omgevingsvergunning werkzaamheden als bedoeld in artikel 33, lid 33.3.1, onderscheidenlijk artikel 38, lid 38.2.1, van de planregels te kunnen uitvoeren. Hierbij heeft de raad mogen betrekken dat werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen ingevolge artikel 33, lid 33.3.4, onderscheidenlijk artikel 38, lid 38.2.4, van de planregels zonder omgevingsvergunning mogen worden uitgevoerd. De stichting heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze regelingen onevenredig bezwarend voor haar zijn.
Het betoog faalt.
11. Gelet op het voorgaande is het beroep van de stichting ongegrond.
Proceskosten
12. Ten aanzien van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, niet gebleken. Ten aanzien van de stichting bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], voor zover ingesteld door [appellant sub 2A] en voor zover gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van de percelen [locaties 1] te Akersloot, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voor het overige gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Castricum van 20 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied" voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van het perceel [locatie A] te Akersloot, zoals nader aangeduid op bijgevoegde kaart;
IV. bepaalt dat het onder III. vernietigde plandeel wordt voorzien van de bestemming "Wonen";
V. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VI. draagt de raad van de gemeente Castricum op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de onderdelen III. en IV. worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VII. verklaart het beroep van de stichting Stichting De Hooge Weide ongegrond;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Castricum aan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Huszar
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2014
533-812.