201308932/1/R3.
Datum uitspraak: 8 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2. de vereniging Exploitatievereniging Transport-centrum Westland, gevestigd te Maasland, gemeente Midden-Delfland,
en
de raad van de gemeente Westland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2013, documentnummer 13-0018196, heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen A20 Westland" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en de vereniging beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad van de gemeente Maassluis, belanghebbende, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad en de raad van de gemeente Maassluis hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2014, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door mr. J.A. Huijgen, advocaat te Den Haag, de vereniging, vertegenwoordigd door mr. B.J.P.M. Zwinkels, advocaat te Honselersdijk, en de raad, vertegenwoordigd door D. van der Hoeven, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de raad van de gemeente Maassluis, vertegenwoordigd door mr. M. Klaver en mr. A.G.M. Hewitt, beiden werkzaam bij de gemeente Maassluis, gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellante sub 1]
2. [appellante sub 1] betoogt dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - agrologistiek met aanverwante activiteiten" voor het perceel [locatie] heeft vastgesteld. Daartoe voert zij aan dat de raad ten onrechte de vestiging van een agrologistiek bedrijf of een aanverwant bedrijf op het perceel mogelijk heeft gemaakt. Het perceel is niet geschikt voor een dergelijk bedrijf, omdat de inrichting daarvan niet geschikt is voor vrachtwagens. Het perceel is nooit in gebruik geweest voor agrologistieke activiteiten. [appellante sub 1] vreest dat het bedrijfsgebouw op het perceel leeg zal blijven staan. Naar haar mening had de raad daarom aanleiding moeten zien om op het perceel de vestiging van een ander soort bedrijf dan een agrologistiek bedrijf of een aanverwant bedrijf, zoals een groothandel, mogelijk te maken.
Voorts heeft de raad gelijke gevallen ongelijk behandeld. Daartoe stelt [appellante sub 1] dat de raad op de percelen Transportweg 5, 7 en 9 ook andere activiteiten dan agrologistieke of hieraan verwante activiteiten heeft toegestaan.
2.1. De raad stelt dat de functie van het bedrijventerrein als transportcentrum wordt versterkt door functies die daarmee geen verband houden, niet toe te staan. Volgens de raad is het voormalige gebruik van de inrichting in het bedrijfsgebouw op het perceel, waarvoor een milieuvergunning is verleend, als zodanig bestemd en past dit gebruik bij het transportcentrum. Verder stelt de raad dat hij geen aanleiding heeft hoeven zien om een nieuwe functie voor het bedrijfsgebouw mogelijk te maken, omdat [appellante sub 1] daarvoor geen concrete plannen heeft.
2.2. Aan het perceel zijn de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduidingen "specifieke vorm van bedrijventerrein - agrologistiek met aanverwante activiteiten" en "bedrijf tot en met categorie 4.2" toegekend.
Ingevolge artikel 1, onder 1.7, van de planregels wordt onder een agrologistiek bedrijf verstaan een bedrijf gericht op transport, handel en/of distributie van uit de (glas)tuinbouw afkomstige producten, waarbij op- en overslag inclusief het verwerken, om-, her- en verpakken ter plaatse is toegestaan.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1, aanhef en onder c, zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - agrologistiek met aanverwante activiteiten" bestemd voor een agrologistiek bedrijventerrein met aanverwante activiteiten.
Ingevolge lid 3.1.2 onder d, zijn op agrologistieke bedrijventerreinen ter plaatse van de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2" uitsluitend bedrijven uit ten hoogste categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten agrologistiek toegestaan.
Ingevolge lid 3.1.4, onder l, zijn in afwijking van lid 3.1.1 tot en met lid 3.1.3 ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - agrologistiek met aanverwante activiteiten" tevens toegestaan: één bankfiliaal, één douanekantoor, voorzieningen ten behoeve van het beheer en de beveiliging van het agrologistieke terrein en reparatie- en servicebedrijven voor vrachtwagens.
2.3. Bij de vaststelling van het plan heeft de raad als uitgangspunt genomen op het transportcentrum naast agrologistieke bedrijven alleen functies toe te staan die agrologistieke transportbedrijven kunnen ondersteunen, omdat daarmee het functioneren van het transportcentrum wordt versterkt. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Vast staat dat de raad het gebruik van het perceel van [appellante sub 1] overeenkomstig de verleende milieuvergunning als zodanig heeft bestemd, nu het plan voorziet in een reparatie- en servicebedrijf voor vrachtwagens. Voor zover [appellante sub 1] aanvoert dat het plan in zoverre economisch niet uitvoerbaar is binnen de planperiode, omdat voor het bedrijfsgebouw op het perceel geen huurders zijn te vinden, heeft zij deze stelling niet aannemelijk gemaakt. Verder is niet gebleken dat [appellante sub 1] ten tijde van het bestreden besluit concrete plannen had voor een ander soort bedrijf dan een agrologistiek of een daaraan verwant bedrijf, zoals een groothandel, waarmee de raad rekening had moeten houden. Gelet op het voorgaande heeft de raad in hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om van voormeld uitgangspunt af te wijken.
Het betoog faalt.
2.4. Over de door [appellante sub 1] gemaakte vergelijking met de percelen Transportweg 5, 7 en 9 overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie, omdat de niet-agrologistieke bedrijfsactiviteiten op deze percelen in het verleden waren toegestaan.
In hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante sub 1] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog faalt.
3. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante sub 1] ongegrond.
Het beroep van de vereniging
3.1. Het beroep van de vereniging is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduidingen "bedrijf tot en met categorie 3.1", "bedrijf tot en met categorie 3.2" en "specifieke vorm van bedrijventerrein - agrologistiek met aanverwante activiteiten" voor de gronden in de nabijheid van de zuidelijke plangrens, ten oosten van de Transportweg. Naar haar mening had de raad op deze gronden bedrijven moeten toestaan van ten hoogste categorie 4.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten agrologistiek, omdat bedrijven worden gehinderd in hun bedrijfsvoering. Daarbij stelt zij dat het vorige bestemmingsplan op de gronden wel bedrijven toestond in categorie 4. De raad komt terug van een impliciete toezegging dat bedrijven van categorie 4 zouden worden toegestaan. Volgens de vereniging staat woningbouw in de naburige gemeente Maassluis er verder niet aan in de weg om bedrijven van categorie 4.2 op de gronden toe te staan.
3.2. De raad stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat een verlaging van de op het bestreden plandeel toegestane categorie bedrijfsactiviteiten niet tot een verslechtering van de planologische situatie leidt. Ter zitting heeft de raad zich echter op het standpunt gesteld dat intussen aanleiding bestaat om terug te komen van de keuze om op dit plandeel alleen bedrijven van categorie 3.1 onderscheidenlijk 3.2 toe te staan. In dit verband heeft de raad in aanmerking genomen dat binnen een afstand van ongeveer 400 m vanaf de gronden binnen dit plandeel geen woningbouw door de raad van de gemeente Maassluis mogelijk is gemaakt.
3.3. Aan de gronden in de nabijheid van de zuidelijke plangrens, ten oosten van de Transportweg, zijn de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduidingen "bedrijf tot en met categorie 3.1", "bedrijf tot en met categorie 3.2" en "specifieke vorm van bedrijventerrein - agrologistiek met aanverwante activiteiten" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - agrologistiek met aanverwante activiteiten" bestemd voor een agrologistiek bedrijventerrein met aanverwante activiteiten.
Ingevolge lid 3.1.2 zijn op agrologistieke bedrijventerreinen uitsluitend toegestaan:
a. ter plaatse van de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1": bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten agrologistiek;
b. ter plaatse van de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2": bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten agrologistiek;
[…].
3.4. Uit het bestreden besluit volgt niet op welke wijze de raad rekening heeft gehouden met het belang bij het behoud van de in het vorige bestemmingsplan voorziene mogelijkheid om op het bestreden plandeel activiteiten van categorie 4 te verrichten. Mede gelet op de omstandigheid dat de raad geen verweer heeft gevoerd tegen het door de vereniging ingestelde beroep, maar zich ter zitting op een ander standpunt heeft gesteld dan in het bestreden besluit, ziet de Afdeling daarom grond voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover bestreden door de vereniging, niet voldoende is gemotiveerd.
Voor zover de raad van de gemeente Maassluis vreest dat de raad een nieuw bestemmingsplan voor de gronden in het zuiden van het plangebied zal vaststellen dat bedrijven van ten hoogste categorie 4.2 mogelijk maakt, overweegt de Afdeling dat dat bestemmingsplan in de voorliggende procedure niet ter beoordeling staat. Dat bestemmingsplan kent een eigen totstandkomingsprocedure met afzonderlijke rechtsbeschermingswaarborgen en in die procedure zal nader gekeken moeten worden naar de belangen van de gemeente Maassluis.
Het betoog slaagt.
3.5. In hetgeen de vereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduidingen "bedrijf tot en met categorie 3.1", "bedrijf tot en met categorie 3.2" en "specifieke vorm van bedrijventerrein - agrologistiek met aanverwante activiteiten" voor de gronden in de nabijheid van de zuidelijke plangrens, ten oosten van de Transportweg, is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
4. De Afdeling ziet geen aanleiding om de raad op te dragen een nieuw besluit te nemen, omdat de raad te kennen heeft gegeven dat een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding is voor onder meer de desbetreffende gronden in het zuiden van het plangebied, ten oosten van de Transportweg.
5. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskosten
6. De raad dient ten aanzien van het beroep van de vereniging op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van het beroep van [appellante sub 1] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van de vereniging Exploitatievereniging Transport-centrum Westland gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Westland van 28 mei 2013, documentnummer 13-0018196, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduidingen "bedrijf tot en met categorie 3.1", "bedrijf tot en met categorie 3.2" en "specifieke vorm van bedrijventerrein - agrologistiek met aanverwante activiteiten" voor de gronden in de nabijheid van de zuidelijke plangrens, ten oosten van de Transportweg;
III. draagt de raad van de gemeente Westland op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel onder II wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV. verklaart het beroep van [appellante sub 1] ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Westland tot vergoeding van bij de vereniging Exploitatievereniging Transport-centrum Westland in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Westland aan de vereniging Exploitatievereniging Transport-centrum Westland het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt, ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro).
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, griffier.
w.g. Michiels w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2014
177-629.