201307334/1/R4.
Datum uitspraak: 8 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Den Haag,
2. [appellant sub 2], wonend te Wateringen, gemeente Westland,
en
de raad van de gemeente Westland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Kern Wateringen" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2014, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. S. Pronk, advocaat te Delft, [appellant sub 2], en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.D. Kishoenmisier en ir. J. de Munnik, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
2. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het stedelijk gebied van de kern Wateringen en is overwegend conserverend van aard.
Het beroep van [appellant sub 2]
3. Het beroep van [appellant sub 2] is gericht tegen de toegestane bouwhoogtes op de percelen Kerklaan 1, 3 en 5. Hij betoogt dat de bestaande en onder het vorige plan toegestane bouwhoogtes ten onrechte niet zijn overgenomen in het onderhavige plan, terwijl de raad zijn zienswijze hierover gegrond heeft verklaard.
3.1. De raad stelt dat het vorige bestemmingsplan "Wateringen Dorp, derde herziening" voorzag in een hoogte van 6 m voor Kerklaan 1 en 3 en een bouwhoogte van 3 m voor Kerklaan 5. Deze hoogte kon worden overschreden door onder meer hellende dakvlakken en schoorstenen. De maximale bouwhoogte bedroeg op grond van de bouwverordening 15 m. Gezien de hoogte van de bestaande bebouwing in de omgeving en de zienswijze van [appellant sub 2] heeft de raad gekozen voor een maximale bouwhoogte van 9 m voor de drie percelen.
3.2. Ingevolge artikel 5 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Wateringen Dorp 3e herziening" geeft het op de kaart achter een letter of combinatie van letters ingeschreven Arabische cijfer de maximaal toelaatbare hoogte van gebouwen in meters aan. Deze mag - evenals de in de voorschriften aangegeven hoogte - slechts worden overschreden door hellende dakvlakken, topgevels, dakkappellen en schoorstenen.
3.3. Blijkens de verbeelding is aan de percelen Kerklaan 1, 3 en 5 de bestemming "Gemengd - 1" toegekend met een maximum bouwhoogte van 9 m.
Ingevolge artikel 8, lid 8.2, aanhef en onder 8.2.1, sub b en c, van de planregels bedraagt de maximale bouwhoogte van gebouwen op gronden met de bestemming "Gemengd - 1’ ten hoogste de met de aanduiding "maximale bouwhoogte (m)" dan wel "maximale goot- en bouwhoogte (m)" aangegeven bouwhoogte.
3.4. Op grond van het vorige plan was op de percelen Kerklaan 1, 3 en 5 een maximum bouwhoogte van 6 m respectievelijk 3 m toegestaan. Het ontwerpplan voorzag in een maximum bouwhoogte van 10 m ter plaatse. In de zienswijzennota staat, in reactie op de zienswijze van [appellant sub 2], dat de vigerende bestemming wordt teruggebracht. In het raadsbesluit staat vermeld dat de raad instemt met de beantwoording van de zienswijzen in de zienswijzennota en dat de raad instemt met de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpplan, zoals opgenomen in de staat van wijzigingen. Het vastgestelde plan voorziet in een maximum bouwhoogte van 9 m voor de drie percelen. Deze wijziging is niet vermeld in de staat van wijzigingen of in de zienswijzennota. Nu de toegestane bouwhoogtes op de percelen Kerklaan 1, 3 en 5 in het vastgestelde plan zijn aangepast ten opzichte van het ontwerpplan en hiervoor geen uitdrukkelijke basis is te vinden in het vaststellingsbesluit, is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Het betoog slaagt.
3.5. Het beroep van [appellant sub 2] is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Gemengd - 1" dat betrekking heeft op de percelen Kerklaan 1, 3 en 5, wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
4. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat is beoogd om voor de percelen Kerklaan 1, 3 en 5 een maximum bouwhoogte van 9 m op te nemen. De raad heeft uiteengezet dat deze maximum bouwhoogte passend is gelet op de bestaande bebouwing in de omgeving, bestaande uit centrumbebouwing met een maximum bouwhoogte van 12 m en woningen met een maximum bouwhoogte van 10 m, en de ligging van de percelen aan de aanlooproute naar het centrum. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een maximum bouwhoogte van 9 m voor de percelen Kerklaan 1, 3 en 5 passend is. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Gemengd - 1" dat betrekking heeft op de percelen Kerklaan 1, 3 en 5, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand te laten.
Het beroep van [appellant sub 1]
5. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
6. Het beroep van [appellant sub 1] voor zover gericht tegen de vaststelling van de plandelen met de bestemmingen "Groen" en "Tuin" die betrekking hebben op het perceel Struyk van Bergenstraat 40 te Wateringen, steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de omstandigheid dat [appellant sub 1] in zijn zienswijze in het algemeen naar voren heeft gebracht dat hij zich niet kan verenigen met afwijkingen ten opzichte van het vorige bestemmingsplan die hem bij het naar voren brengen van zijn zienswijze nog niet waren opgevallen. Het beroep van [appellant sub 1] voor zover gericht tegen de plandelen met de bestemmingen "Groen" en "Tuin" voor het perceel Struyk van Bergenstraat 40, zal in de einduitspraak niet-ontvankelijk worden verklaard.
De omstandigheid dat de raad in het verweerschrift heeft verklaard dat hij bereid is om het bestemmingsplan te herzien, overeenkomstig de wensen van [appellant sub 1], omdat de bestemmingen "Tuin" en "Groen" ten onrechte een beperking inhouden ten opzichte van het vorige plan en in de weg staan aan het noodzakelijke gebruik van de uitrit en de parkeervoorziening, kan aan het vorenstaande geen afbreuk doen.
7. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met de bestemming "Wonen" voor een strook grond op het perceel kadastraal bekend gemeente Wateringen, sectie […], nr. […] (hierna: [perceel]). Hij betoogt dat hij door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van deze strook grond en dat de strook in het vorige plan reeds een bedrijfsbestemming had.
7.1. De raad heeft in het verweerschrift gesteld dat hij ten tijde van de vaststelling van het plan onbekend was met de verkrijgende verjaring en derhalve onbekend was met de bestaande rechten van [appellant sub 1]. De raad stelt zich thans op het standpunt dat aan de strook grond van [appellant sub 1] op [perceel] de bestemming "Bedrijf" moet worden toegekend.
7.2. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" voor de gronden van [appellant sub 1] op [perceel], niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.
Bestuurlijke lus
8. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen zestien weken na verzending van deze uitspraak met in achtneming van rechtsoverweging 7.2 het gebrek in het bestreden besluit te herstellen door het besluit te wijzigen door vaststelling van een gewijzigde planregeling voor de gronden van [appellant sub 1] op [perceel] die in het onderhavige plan de bestemming "Wonen" hebben.
De raad dient de Afdeling en [appellant sub 1] de uitkomst van de uitvoering van de voormelde opdracht mede te delen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen. Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.
Proceskosten
9. Ten aanzien van [appellant sub 2] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.
Ten aanzien van [appellant sub 1] zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Westland van 25 juni 2013, kenmerk 13-0028443, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kern Wateringen", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Gemengd - 1" voor de percelen Kerklaan 1, 3 en 5 te Wateringen;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Gemengd - 1" voor de percelen Kerklaan 1, 3 en 5 te Wateringen;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Westland aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt;
V. draagt de raad van de gemeente Westland naar aanleiding van het beroep van [appellant sub 1] op om binnen zestien weken na de verzending van deze uitspraak:
- met inachtneming van rechtsoverwegingen 7.2 en 8 het daarin omschreven gebrek te herstellen; en
- de Afdeling en [appellant sub 1] de uitkomst mede te delen en het gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2014
271-767.