ECLI:NL:RVS:2014:3615

Raad van State

Datum uitspraak
8 oktober 2014
Publicatiedatum
8 oktober 2014
Zaaknummer
201310966/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitwerkingsplan 'Hof van Uithoorn fase 1'

Op 1 oktober 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn het uitwerkingsplan 'Hof van Uithoorn fase 1' vastgesteld. Dit besluit is door meerdere appellanten, allen wonend in Uithoorn, aangevochten. De appellanten betogen dat het college ten onrechte is afgeweken van het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan, wat zou leiden tot een aanzienlijke verandering van het karakter van het gebied. Ze wijzen op de bouw van woningen in drie bouwlagen en de nabijheid van de rijweg, wat volgens hen de verkeersveiligheid in gevaar brengt. Daarnaast vrezen ze voor parkeeroverlast en een aantasting van hun privacy door de nieuwe woningen.

Het college verdedigt het besluit door te stellen dat het uitwerkingsplan in hoofdlijnen het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan volgt, ondanks enkele afwijkingen. Het college heeft ook verkeersmaatregelen aangekondigd om de veiligheid te waarborgen en stelt dat er voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 25 augustus 2014 behandeld en op 8 oktober 2014 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelt dat de beroepen ongegrond zijn, omdat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het uitwerkingsplan niet in strijd is met de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan. De Afdeling concludeert dat de appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat het uitwerkingsplan leidt tot verkeersonveilige situaties of onaanvaardbare parkeersituaties. De afstand tussen de nieuwe woningen en de bestaande woningen is voldoende om privacy-inbreuk te voorkomen, en er is geen reden om aan te nemen dat de waarde van de woningen van de appellanten significant zal dalen door het plan.

Uitspraak

201310966/1/R3.
Datum uitspraak: 8 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Uithoorn,
2. [appellant sub 2], wonend te Uithoorn,
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden wonend te Uithoorn,
4. [appellant sub 4], wonend te Uithoorn,
en
het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2013 heeft het college het uitwerkingsplan "Hof van Uithoorn fase 1" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten sub 1] hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2014, waar [appellant sub 4], vertegenwoordigd door mr. A. Vinkenborg, [appellant sub 2], [appellanten sub 3], bij monde van [appellant sub 3A], bijgestaan door mr. K.A. Luehof en R.R.N.J. Das, en het college, vertegenwoordigd door R.A. Noorhoff, S. Aparicio en R. van der Hoek, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het uitwerkingsplan voorziet in de bouw van ongeveer 100 woningen in het gebied Legmeer-West ten noordwesten van de kern van Uithoorn.
2. De beroepen van [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] zijn gericht tegen het uitwerkingsplan. Zij betogen dat het college ten onrechte is afgeweken van het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan voor het plangebied. Volgens hen bieden de uitwerkingsregels geen mogelijkheid om van dat stedenbouwkundige plan af te wijken. Voorts gaat het om een aanzienlijke afwijking waardoor het karakter van het gebied, zoals dat in het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan was voorgenomen, zal veranderen. Daarbij stellen zij dat het uitwerkingsplan voor grondgebonden woningen langs de Vogellaan, anders dan in het stedenbouwkundige plan, in drie bouwlagen voorziet en dat deze woningen 2 m dichter bij de rijweg komen te staan.
Voorts voeren [appellanten sub 1] aan dat het uitwerkingsplan ten onrechte betrekking heeft op een deel van de gronden in blok 4, zoals dat is weergegeven op het kaartbeeld met uitwerkingsgebieden bij het bestemmingsplan "Legmeer-West" en niet op alle gronden binnen dit blok. Volgens hen verzetten de uitwerkingsregels zich tegen de uitwerking van de bestemming voor deze gronden in twee fases. Voorts vrezen zij dat zij daardoor langer overlast zullen ondervinden van de realisatie van de in blok 4 voorziene woningen.
Daarnaast stellen [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] dat het uitwerkingsplan tot verkeersonveilige situaties zal leiden. Zij vrezen dat het verkeer over de weg Dwergmuis met een hoge snelheid zal rijden, omdat het uitwerkingsplan in een ontsluitingsweg voorziet die in het verlengde van deze weg zal liggen. Daarnaast zijn nieuwe woningen aan de noordwestzijde van het plangebied voorzien waardoor er geen goed overzicht is nabij de kruising van de Vogellaan met het Reptielenpad. Verder vrezen [appellanten sub 1] dat de verkeersveiligheid in gevaar zal worden gebracht door een toename van het aantal geparkeerde auto’s in de Vogellaan.
Ook stellen [appellanten sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] dat het uitwerkingsplan tot een toename van de parkeeroverlast zal leiden in de omgeving van het plangebied. Nieuwe bewoners zullen vooral in de Vogellaan parkeren, omdat de loopafstand vanaf de nieuwe woningen tot de parkeerplaatsen in het plangebied aanzienlijk is. Daarnaast zullen de parkeerplaatsen die in het stedenbouwkundige plan in blok 4 tegenover het perceel Vogellaan 69 waren voorzien, verdwijnen.
Verder voeren [appellanten sub 1] aan dat hun privacy zal worden aangetast, omdat de nieuwe woningen, die tegenover hun woningen in de Vogellaan zijn voorzien, dicht op de weg komen te staan. Tot slot stellen zij dat het plan nadelige invloed op de waarde van hun woningen heeft.
2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het uitwerkingsplan niet in strijd met de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan is vastgesteld. De marktsituatie is zodanig veranderd dat voor een andere opzet van het uitwerkingsplan is gekozen dan was voorgenomen, maar daarbij is in hoofdlijnen het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan wel gevolgd. Het uitwerkingsplan heeft betrekking op een deel van de gronden in blok 4, zoals dat is weergegeven op de kaart met uitwerkingsgebieden bij het bestemmingsplan "Legmeer-West", omdat de marktsituatie daartoe noopt. Daarnaast stelt het college dat in het plangebied voldoende parkeerplaatsen zullen worden aangelegd en dat het uitwerkingsplan niet zal leiden tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Voorts zijn er verkeersmaatregelen getroffen die de verkeersveiligheid waarborgen. Overigens heeft het college ter zitting verder gesteld dat voor de nieuwe woonbebouwing in het plangebied inmiddels een omgevingsvergunning voor bouwen is verleend die in rechte onaantastbaar is geworden.
2.2. Aan de gronden in blok 4, zoals dat is weergegeven op het kaartbeeld met uitwerkingsgebieden, is in het bestemmingsplan "Legmeer-West" de bestemming "Woondoeleinden (uit te werken)" toegekend.
Ingevolge artikel 1, onder o, van de voorschriften van het bestemmingsplan wordt onder bouwlaag verstaan een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, zijn de op de kaart voor "Woondoeleinden (uit te werken)" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen, met de daarbij behorende;
b. tuinen en erven;
c. verkeersdoeleinden;
d. parkeervoorzieningen, al dan niet ondergronds;
[…].
Ingevolge het derde lid werkt het college van burgemeester en wethouders de in het eerste lid omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:
a. in hoofdlijnen wordt het plan uitgewerkt conform het bij dit bestemmingsplan als bijlage C (lees: D) gevoegd stedenbouwkundig plan;
[…];
d. de blokken 3 tot en met 9 worden gefaseerd bebouwd, met dien verstande dat het bouwrijp maken niet eerder wordt gestart dan:
[…];
2. blok 4 op: 1 januari 2009;
[…].
i. de goothoogte en hoogte van grondgebonden woningen mogen niet meer bedragen dan onderscheidenlijk 10 m en 12 m, met dien verstande dat het aantal bouwlagen niet meer mag bedragen dan twee bouwlagen met een kap;
[…].
2.3. In het uitwerkingsplan zijn aan de gronden waarop grondgebonden woningen zijn voorzien de bestemming "Wonen" en de aanduidingen "bouwvlak en "aaneengebouwd" toegekend.
Ingevolge artikel 1, onder 15, van de planregels wordt verstaan onder bouwlaag een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, zijn de op de verbeelding voor "Wonen" aangegeven gronden bestemd voor:
a. woningen;
[…];
c. parkeren;
[…].
Ingevolge lid 6.2.2 gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende bepalingen:
a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
b. ter plaatse van de aanduiding "aaneengebouwd" mogen uitsluitend aaneengesloten hoofdgebouwen, minimaal twee aaneen, worden gebouwd;
[…];
d. de bouw- en goothoogte mag niet meer bedragen dan:
1. ter plaatse van de aanduiding "aaneengebouwd": respectievelijk 11 m en 7 m;
[…].
2.4. Vast staat dat de opzet van het uitwerkingsplan op onderdelen afwijkt van het stedenbouwkundige plan dat als bijlage D bij het bestemmingsplan is opgenomen. Nu ingevolge artikel 4, derde lid, onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan de bestemming "Woondoeleinden (uit te werken)" in hoofdlijnen overeenkomstig het stedenbouwkundig plan bij het bestemmingsplan dient te worden uitgewerkt, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat, zolang het stedenbouwkundig plan in hoofdlijnen wordt gevolgd, een afwijking op onderdelen niet in strijd is met de uitwerkingsregels. Voorts heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat de opzet van het uitwerkingsplan in hoofdlijnen overeenkomt met het stedenbouwkundige plan bij het bestemmingsplan. Daarbij heeft het college in aanmerking mogen nemen dat het uitwerkingsplan, evenals in het stedenbouwkundige plan, in een ontsluitingsweg in oost-west richting voorziet die aansluit op de hoofdontsluitingswegen. Daarnaast voorziet het uitwerkingsplan in een centraal gelegen groengebied en woningen in twee ringen om dit groengebied. Wat betreft het betoog dat de nieuwe woningen langs de Vogellaan ten opzichte van het stedenbouwkundige plan 2 m dichter bij de rijweg zijn voorzien, heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat het om een geringe afwijking van het stedenbouwkundige plan gaat. Anders dan [appellanten sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] verder stellen, is langs de Vogellaan niet voorzien in de bouw van grondgebonden woningen in drie bouwlagen. Daarbij is van belang dat het uitwerkingsplan op de gronden waarop deze woningen zijn voorzien hoofdgebouwen toestaat met een goot- en bouwhoogte van maximaal 7 m onderscheidenlijk 11 m, woningen tot 11 m zonder een zolderverdieping niet zijn toegestaan en uit de definitiebepaling van bouwlaag in zowel het bestemmingsplan als het uitwerkingsplan volgt dat de zolderverdieping geen bouwlaag is.
Het betoog faalt.
2.5. Het betoog van [appellanten sub 1] dat de uitwerking van de bestemming "Woondoeleinden (uit te werken)" voor de gronden in blok 4 in twee fases zich niet verdraagt met de uitwerkingsregels, volgt de Afdeling niet. Daarbij is van belang dat in de planvoorschriften geen bepaling is opgenomen die het college ertoe verplicht om een uitwerkingsplan vast te stellen dat betrekking heeft op alle gronden in blok 4. Met betrekking tot de gefaseerde bebouwing van de blokken 3 tot en met 9 in artikel 4, derde lid, onder d, van de planvoorschriften is alleen bepaald dat met het bouwrijp maken van blok 4 niet eerder wordt aangevangen dan op 1 januari 2009 en niet dat de gronden in blok 4 niet in twee fases mogen worden uitgewerkt.
Wat betreft het betoog van [appellanten sub 1] dat zij langer overlast zullen ondervinden als gevolg van de werkzaamheden voor de uitwerking van blok 4 in twee fases, is niet aannemelijk geworden dat deze werkzaamheden tot een zodanige hinder zullen leiden dat het college na afweging van de betrokken belangen het plan niet heeft mogen vaststellen.
Het betoog faalt.
2.6. Uit de toelichting op het uitwerkingsplan volgt dat het gemeentebestuur de intentie heeft op de ontsluitingsweg voor het plangebied, die in het verlengde van de Dwergmuis is voorzien, verkeersdrempels aan te leggen. Daarnaast zal de ontsluitingsweg gedeeltelijk worden versmald. Nu de Afdeling geen aanleiding ziet te veronderstellen dat deze fysieke maatregelen niet zullen worden getroffen en het plan evenmin aan deze maatregelen in de weg staat, heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat het verkeer over de Dwergmuis de ontsluitingsweg niet met te hoge snelheid zal naderen. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat de nieuwe woonbebouwing aan de noordwestzijde van het plangebied nadelige gevolgen zal hebben voor het zicht van het verkeer nabij de kruising van de Vogellaan met het Reptielenpad. Daarbij is mede van belang dat het college onweersproken heeft gesteld dat de kruising zich in een 30 kilometer per uur-zone bevindt. Voorts heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat de gestelde toename van het aantal geparkeerde auto’s in de Vogellaan, wat daarvan ook zij, gelet op de breedte van de rijbaan van 6 m en de maximale snelheid van 30 kilometer per uur, niet tot een onoverzichtelijke verkeerssituatie zal leiden. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat door het uitwerkingsplan verkeersonveilige situaties zullen ontstaan.
Het betoog faalt.
2.7. Aan een deel van de gronden binnen het plangebied zijn de bestemmingen "Verkeer" en "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder f, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden onder meer bestemd voor parkeervoorzieningen.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder c, zijn de op de verbeelding voor "Wonen" aangegeven gronden onder meer bestemd voor parkeren.
2.8. In de toelichting op het uitwerkingsplan staat dat 160,7 parkeerplaatsen nodig zijn voor de nieuwe woningen in het plangebied en dat het uitwerkingsplan de aanleg van 164 parkeerplaatsen mogelijk maakt. [appellanten sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] hebben de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen niet betwist evenmin als de stelling dat binnen de bestemmingen "Wonen" en "Verkeer" voldoende ruimte is voor de aanleg van 164 parkeerplaatsen. Voorts is niet gebleken dat de afstanden tussen de nieuwe woningen en deze parkeerplaatsen zodanig groot zijn dat deze parkeerplaatsen door de nieuwe bewoners van het plangebied niet zullen worden benut. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het uitwerkingsplan tot een onaanvaardbare parkeersituatie in de omgeving van het plangebied zal leiden, ondanks dat de parkeerplaatsen die in het stedenbouwkundige plan in blok 4 tegenover het perceel Vogellaan 69 waren voorzien, in het uitwerkingsplan niet zijn opgenomen.
Het betoog faalt.
2.9. De afstand tussen de woning van [appellant sub 1A] aan de [locatie 1] en de nieuwe woningen aan de Vogellaan bedraagt minstens 18 m. De afstand tussen de woning van [appellant sub 1B] aan de [locatie 2] en deze woningen bedraagt ongeveer 70 m. Gelet op deze afstanden en de stedelijke omgeving waarin de woningen liggen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen aan de gestelde inbreuk op hun privacy door de verwezenlijking van het uitwerkingsplan overwegende betekenis had moeten toekennen.
Het betoog faalt.
2.10. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellanten sub 1] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
3. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, griffier.
w.g. Michiels w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2014
177-629.