201400356/1/A1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1a] en [appellante sub 1b], beiden wonend te Hilversum, (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. [appellant sub 2a] en [appellant sub 2b], beiden wonend te Hilversum, (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 2]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 december 2013 in zaak nr. 13/3149 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2006 heeft het college aan [appellant sub 1] bouwvergunning verleend voor het vergroten van het woonhuis op het perceel [locatie] te Hilversum.
Bij besluit van 26 maart 2013 heeft het college het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 21 november 2006 ingetrokken en alsnog geweigerd bouwvergunning te verlenen.
Bij uitspraak van 5 december 2013 heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [appellant sub 1] hebben een zienswijze ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2014, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. drs. I.F.M. Kwint, [appellant sub 2b], bijgestaan door mr. O.V. Wilkens, en het college, vertegenwoordigd door J. van Nes, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in een aanbouw van ongeveer 55 m² aan het woonhuis van [appellant sub 1]. Het college heeft zich in het besluit van 26 maart 2013 op het standpunt gesteld dat het niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Het hoger beroep van [appellant sub 1]
2. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het advies van de welstandscommissie van 2 december 2010 aan het besluit van 26 maart 2013 ten grondslag heeft mogen leggen en zich op grond daarvan op het standpunt heeft mogen stellen dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank te weinig gewicht heeft toegekend aan de door hem naar aanleiding van het rapport van E.A. Hulstein van 18 april 2011 gemaakte nuanceringen van het advies van de welstandscommissie. Voorts wijst [appellant sub 1] op een positief advies van de welstandscommissie over een andere variant van het bouwplan van 17 november 2011 en een positief advies van de welstandscommissie van 14 november 2013 over het bouwplan. Uit het advies van 14 november 2013 blijkt volgens [appellant sub 1], zoals hij ter zitting van de Afdeling heeft toegelicht, dat het oorspronkelijke standpunt van de welstandscommissie over de massa van het bouwplan voor haar niet langer doorslaggevend is. Volgens [appellant sub 1] heeft de rechtbank in het advies van 14 november 2013 ten onrechte geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen en is dit advies ten onrechte niet bij de uitspraak van de rechtbank betrokken.
2.1. Dit betoog faalt. Voor zover [appellant sub 1] wijst op het in zijn opdracht opgestelde rapport van Hulstein van 18 april 2011 en het advies van de welstandscommissie van 17 november 2011, betreft dit een herhaling van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is hierop in de aangevallen uitspraak gemotiveerd ingegaan. In hoger beroep heeft [appellant sub 1] geen redenen aangevoerd waarom de desbetreffende overwegingen in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zouden zijn. In hetgeen [appellant sub 1] in zoverre heeft aangevoerd, bestaat dan ook geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Voor zover [appellant sub 1] wijst op een advies van de welstandscommissie van 14 november 2013, wordt overwogen dat dat advies blijkens de stempel op de bijbehorende foto een voorlopig advies betreft en geen betrekking heeft op de situatie op het perceel ten tijde van belang, zodat dit niet kan leiden tot het oordeel dat het besluit van 26 maart 2013 onrechtmatig is. Voor het oordeel dat de rechtbank het onderzoek, gelet op het advies van 14 november 2013, had moeten heropenen en dit advies bij de uitspraak had moeten betrekken, bestaat geen grond.
Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2]
3. Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] richt zich niet tegen dragende overwegingen van de aangevallen uitspraak, zodat dit niet kan leiden tot vernietiging daarvan.
4. Het hoger beroep van [appellant sub 1] en het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2014
580.