201402566/1/A2.
Datum uitspraak: 8 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Velsen-Zuid, gemeente Velsen,
tegen de uitspraak van de Noord-Holland van 14 februari 2014 in zaak nr. 13/3323 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Velsen.
Procesverloop
Bij besluit van 12 november 2012 heeft het college een verzoek van [appellante] om nadeelcompensatie afgewezen.
Bij besluit van 4 juni 2013 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaak nr. 201402563/1/A2 en zaak nr. 201402589/1/A2 ter zitting behandeld op 17 september 2014, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. B. Wernik, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door L. Heinsman en W. Dooijes, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 25 januari 2007 heeft de raad van de gemeente Velsen de Nadeelcompensatieverordening Oude Pontweg (hierna: de verordening) vastgesteld.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de verordening kent het college, op verzoek van degene die schade lijdt als gevolg van de herinrichting van de woonwagenlocatie aan de Oude Pontweg door of namens de gemeente Velsen, een vergoeding naar billijkheid toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
2. [appellante] heeft het college verzocht om vergoeding van de schade, geleden als gevolg van de herinrichting van het woonwagencentrum aan de Oude Pontweg te Velsen-Zuid. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de schade bestaat uit de waarde van de dubbele garage en tuininrichting die zij op haar oude standplaats heeft achtergelaten. Voorts heeft zij aangevoerd dat vier andere bewoners van het woonwagencentrum een vergoeding voor de waarde van de desbetreffende opstallen hebben ontvangen.
3. Aan de afwijzing van het verzoek heeft het college ten grondslag gelegd dat, voor zover thans van belang, het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. In de door [appellante] bedoelde andere gevallen zijn privaatrechtelijke vaststellingsovereenkomsten gesloten, waarbij een geldbedrag is toegekend voor opstallen die op een zodanig cruciale plek stonden, dat verwijdering noodzakelijk was voor de aanleg van nieuwe standplaatsen en voor de voortgang van het project. [appellante] kan aan het privaatrechtelijke onderhandelingsresultaat in deze gevallen geen recht op eenzelfde onderhandelingsresultaat ontlenen. Dat geldt te meer nu zij met de gemeente een overeenkomst heeft gesloten, waarin uitdrukkelijk is bepaald dat zij geen vergoeding voor de tuininrichting zal ontvangen, aldus het college.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Daartoe voert zij aan dat het college aan verscheidene bewoners van het woonwagencentrum een vergoeding heeft toegekend in verband met de voor de herinrichting van het woonwagencentrum problematische locatie van de desbetreffende tuininrichting en dat er in dat opzicht geen verschil met haar situatie was.
4.1. Ter zitting van de Afdeling is gebleken dat in het geval van [appellante] verwijdering van de tuininrichting niet noodzakelijk was voor de aanleg van nieuwe standplaatsen en de voortgang van het project. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het gelijkheidsbeginsel ertoe noopt dat aan [appellante] nadeelcompensatie wordt toegekend.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Drupsteen w.g. Hazen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2014
452.