ECLI:NL:RVS:2014:3681

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
201305487/4/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor kamergewijze verhuur van appartementen in Maastricht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht, waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor het gebruiken van twee appartementen voor kamergewijze verhuur. Het college verleende op 5 juli 2012 de vergunning, maar [appellante] maakte bezwaar, dat op 4 oktober 2012 ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde op 15 mei 2013 dat het bezwaar van [appellante] gegrond was en het college moest binnen vier weken een nieuw besluit nemen. Het college trok op 11 juni 2013 het eerdere besluit opnieuw ongegrond verklaard, maar dit leidde tot een tussenuitspraak van de Afdeling op 11 juni 2014, waarin werd vastgesteld dat het college [appellante] niet had gehoord, wat in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierop volgde een nieuw besluit van het college op 7 juli 2014, waarin de vergunning alsnog werd geweigerd. De Afdeling heeft het beroep van [appellante] tegen het besluit van 11 juni 2013 gegrond verklaard en het beroep van [vergunninghouder] tegen het besluit van 7 juli 2014 ongegrond verklaard. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan [appellante].

Uitspraak

201305487/4/A1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het beroep (artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellante], wonend te Maastricht,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2012 heeft het college [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van de twee appartementen aan de [locaties] te Maastricht (hierna: de twee appartementen) voor kamergewijze verhuur van in totaal vier kamers.
Bij besluit van 4 oktober 2012 heeft het college het door onder meer [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 oktober 2012 vernietigd en bepaald dat het college met inachtneming van de uitspraak binnen vier weken een nieuw besluit op het bezwaar van [appellante] dient te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 11 juni 2013 heeft het college het bezwaar van [appellante], onder aanvulling van de motivering, opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2014, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.E.J.M. Vorstermans-Rompelberg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak van 11 juni 2014 in zaak nr. 201305487/1/A1 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en het college opgedragen om binnen tien weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit op bezwaar van 11 juni 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 7 juli 2014 heeft het college het besluit van 11 juni 2013 ingetrokken, het door [appellante] tegen het besluit van 5 juli 2012 gemaakte bezwaar alsnog gegrond verklaard, dat besluit herroepen en geweigerd aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruiken van de twee appartementen voor kamergewijze verhuur.
[appellante] heeft een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Bij tussenuitspraak van 11 juni 2014 heeft de Afdeling overwogen dat het besluit van 11 juni 2013 in strijd met de artikelen 7:2, eerste lid, en 7:12, eerste lid, van de Awb is genomen, omdat het college [appellante] voorafgaand aan dat besluit ten onrechte niet heeft gehoord en dat gebrek niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan worden gepasseerd, nu niet aannemelijk is dat [appellante] door het achterwege laten van het horen niet is benadeeld.
2. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het college bij besluit van 7 juli 2014 het besluit van 11 juni 2013 ingetrokken, het door [appellante] tegen het besluit van 5 juli 2012 gemaakte bezwaar alsnog gegrond verklaard, dat besluit herroepen en geweigerd aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruiken van de twee appartementen voor kamergewijze verhuur.
Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
3. [vergunninghouder] heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen zienswijze naar voren gebracht tegen het besluit van 7 juli 2014. De Afdeling leidt hieruit af dat [vergunninghouder] geen bezwaren heeft tegen dat besluit. Het van rechtswege ontstane beroep van [vergunninghouder] tegen dat besluit is ongegrond.
4. Nu het college bij besluit van 7 juli 2014 de gevraagde omgevingsvergunning heeft geweigerd, stelt de Afdeling vast dat [appellante] geen belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van dat besluit. Gelet hierop is tegen het besluit van 7 juli 2014 ten aanzien van [appellante] geen beroep van rechtswege ontstaan.
5. Het beroep van [appellante] tegen het besluit van 11 juni 2013 is, gelet op overweging 13.2 van de tussenuitspraak, gegrond. Het beroep van [vergunninghouder] tegen het besluit van 7 juli 2014 is ongegrond.
6. Het college zal op na te vermelden wijze tot vergoeding in de kosten worden veroordeeld die bij [appellante] in verband met de behandeling van haar beroep zijn opgekomen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellante] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht van 11 juni 2013 gegrond;
II. verklaart het beroep van [vergunninghouder] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht van 7 juli 2014 ongegrond;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Maastricht tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 730,50 (zegge: zevenhonderddertig euro en 50 cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, griffier.
w.g. Koeman w.g. Huijben
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2014
531-757.