201309683/1/A4, 201310440/1/A4, 201310441/1/A4 en 201310444/1/A4.
Datum uitspraak: 15 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 3 september 2013 in zaken nrs. 13/3914, 13/3917, 13/3919 en 13/3921 in de gedingen tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 19 december 2012, 27 december 2012, 22 januari 2013 en 23 januari 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over het jaar 2007 definitief vastgesteld op € 270,00, de kinderopvangtoeslag over het jaar 2008 definitief vastgesteld op € 2.574,00, de kinderopvangtoeslag over het jaar 2009 definitief vastgesteld op € 1.627,00 en de kinderopvangtoeslag over het jaar 2010 definitief vastgesteld op € 2.805,00 en een gedeelte van de reeds bij wijze van voorschotten uitbetaalde bedragen van [appellant] teruggevorderd.
Bij besluit van 29 maart 2013, aangevuld bij besluit van 20 april 2013 (hierna tezamen: het besluit van 29 maart 2013), heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen het besluit van 19 december 2012 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de definitief aan hem toegekende kinderopvangtoeslag over het jaar 2007 herzien vastgesteld op € 3.228,00.
Bij besluit van 2 april 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen de besluiten van 27 december 2012, 22 januari 2013 en 23 januari 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraken van 3 september 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 29 maart 2013 en het besluit van 2 april 2013 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 5 augustus 2014, waar [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft de zaken vanwege de onderlinge samenhang gevoegd behandeld.
2. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet, voor zover hier van belang, de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Bij wet van 7 juli 2010 tot wijziging van de Wko, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 2010, 296) is de citeertitel van de Wet kinderopvang met ingang van 1 augustus 2010 gewijzigd in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en zijn de artikelen 1 tot en met 89 vernummerd tot 1.1 tot en met 1.89.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent de Belastingdienst/Toeslagen, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge het vijfde lid kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen in strijd met het vertrouwensbeginsel de kinderopvangtoeslagen voor de jaren 2007 tot en met 2009 definitief heeft vastgesteld op bedragen die lager zijn dan de bedragen die bij wijze van voorschotten voor die jaren zijn verleend. Hij voert hiertoe aan dat de Belastingdienst/Toeslagen zich bij toekenning van die voorschotten voor die jaren heeft gebaseerd op de gegevens uit het aanvraagformulier van 22 december 2006 dat een medewerker van de Belastingdienst/Toeslagen, naar aanleiding van een telefonisch gesprek met hem, voor hem heeft ingevuld en ondertekend. Die medewerker zou in het aanvraagformulier een te hoog aantal opvanguren hebben ingevuld om te bewerkstellingen dat gedurende enkele jaren, gerekend vanaf 2007, extra kinderopvangtoeslag zou worden toegekend ter compensatie van niet genoten kinderopvangtoeslagen in de jaren 2005 en 2006. [appellant] stelt dat de betreffende medewerker hem tijdens een telefonisch gesprek heeft medegedeeld dat het mogelijk is om op de hiervoor omschreven wijze compensatie te bieden voor de niet genoten toeslagen. [appellant] heeft tevens gesteld dat een andere medewerker van de Belastingdienst/Toeslagen tijdens een telefonisch gesprek desgevraagd heeft bevestigd dat dit is toegestaan. Hij betoogt dat gelet op het vorenstaande bij hem het vertrouwen is gewekt dat hij voor de jaren 2007 tot en met 2009 aanspraak kan maken op kinderopvangtoeslagen die gelijk zijn aan de voor die jaren verleende voorschotten.
3.1. Niet in geschil is dat het aanvraagformulier, naar aanleiding van telefonisch contact met [appellant], voor hem is ingevuld en ondertekend door de betreffende medewerker van de Belastingdienst/Toeslagen. Evenmin is in geschil dat de Belastingdienst/Toeslagen zich bij de verlening van de voorschotten voor de jaren 2007 tot en met 2009 heeft gebaseerd op de in dat aanvraagformulier vermelde gegevens.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is nodig dat aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Voor zover [appellant] betoogt dat bij hem rechtens te honoreren vertrouwen is gewekt dat hij alsnog aanspraak kan maken op kinderopvangtoeslagen voor de toeslagjaren 2005 en 2006, valt dit buiten de omvang van de hier aan de orde zijnde gedingen. De besluiten die, voor zover hier van belang, bij de rechtbank zijn bestreden hebben uitsluitend betrekking op de toeslagjaren 2007 tot en met 2009. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat door een daartoe bevoegd persoon een concrete en ondubbelzinnige toezegging is gedaan waaraan hij de in rechte te honoreren verwachting kon ontlenen dat hij met betrekking tot de jaren 2007 tot en met 2009 recht heeft op kinderopvangtoeslagen die gelijk zijn aan de voor die jaren verleende voorschotten. Niet duidelijk is welke van de in het aanvraagformulier vermelde gegevens zijn verstrekt door [appellant] en welke gegevens afkomstig zijn van de zijde van de Belastingdienst/Toeslagen. De enkele omstandigheid dat een medewerker van de Belastingdienst/Toeslagen het indienen van de aanvraag voor [appellant] heeft verzorgd, door dit formulier voor hem in te vullen en te ondertekenen, betekent niet dat bij [appellant] rechtens te honoreren vertrouwen is gewekt dat de Belastingdienst/Toeslagen niet met inachtneming van andere gegevens, dan de gegevens die in het aanvraagformulier zijn vermeld, zal overgaan tot het vaststellen van kinderopvangtoeslagen voor de jaren 2007 tot en met 2009, die lager zijn dan de voor die jaren toegekende voorschotten. Voorschotten worden op enkele aanvraag verstrekt en kunnen ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Awir door de Belastingdienst/Toeslagen worden herzien. [appellant] diende er steeds rekening mee te houden dat controle achteraf van de in het aanvraagformulier vermelde gegevens zou kunnen leiden tot het vaststellen kinderopvangtoeslagen voor de jaren 2007 tot en met 2009 die lager zijn dan de voor die jaren verleende voorschotten. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft geen grond voor het oordeel dat de besluiten van 29 maart 2013 en 2 april 2013 in strijd zijn met het vertrouwensbeginsel. De rechtbank is terecht tot dezelfde slotsom gekomen. Het betoog faalt.
4. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 2 april 2013 niet berust op een deugdelijke motivering, in zoverre dat betrekking heeft op het toeslagjaar 2010, ziet de Afdeling gelet op hetgeen in dat besluit is vermeld geen aanleiding om [appellant] te volgen in dit betoog. Hetgeen hij in dit verband heeft aangevoerd geeft geen grond voor het oordeel dat dit besluit in zoverre in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht is genomen. Dit betoog faalt evenzeer.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Hulst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2014
402.