ECLI:NL:RVS:2014:3691

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
201311149/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Beegden en de rechtsgeldigheid van bijgebouwen

Op 15 oktober 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant, wonend te Beegden, en de raad van de gemeente Maasgouw. De zaak betreft een beroep tegen het besluit van de raad van 26 september 2013, waarbij het bestemmingsplan voor de locatie Beegden is vastgesteld. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de inhoud van het bestemmingsplan, met name met betrekking tot de regeling voor bijgebouwen op zijn perceel. De appellant stelt dat de tussenruimte tussen zijn woning en het zwembad ten onrechte niet is opgenomen binnen de contour van de aanduiding 'verblijfsgebied'. Daarnaast betoogt hij dat de bijgebouwenregeling te beperkt is en dat er geen goede motivering is voor de beperking van het bouwvlak en de bijgebouwen op zijn perceel.

De Afdeling heeft de zaak op 2 september 2014 ter zitting behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat en een deskundige. De raad heeft een verweerschrift ingediend en was vertegenwoordigd door een ambtenaar. De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft en dat de Afdeling deze beslissing terughoudend toetst. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling wijst erop dat de appellant geen rechten kan ontlenen aan de feitelijke situatie ter plaatse, voor zover deze zonder vergunning is gerealiseerd. De raad heeft de mogelijkheden voor bijgebouwen op het perceel van de appellant aanzienlijk verruimd ten opzichte van de voorheen geldende plannen. De Afdeling oordeelt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming 'Tuin - Landschappelijke en natuurlijke waarde' passend is voor het perceel van de appellant. Het beroep van de appellant wordt ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201311149/1/R1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Beegden, gemeente Maasgouw,
en
de raad van de gemeente Maasgouw,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie] Beegden" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.A.M. van Heijningen, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, en ing. H.N.J.M. Steins, en de raad, vertegenwoordigd door N.J. Brouwers, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een planologische regeling voor de locatie [locatie] te Beegden.
3. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat de tussenruimte tussen de kelder van de woning en het zwembad als onderdeel van het hoofdgebouw moet worden beschouwd en deze ten onrechte niet is opgenomen binnen de contour van de aanduiding "verblijfsgebied" overweegt de Afdeling dat de tussenruimte zonder vergunning is gerealiseerd. Het betoog geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de contouren van de aanduiding "verblijfsgebied" ruimer had moeten trekken.
4. [appellant] betoogt dat de in de planregels opgenomen bijgebouwenregeling te beperkt is, gelet op de feitelijk bestaande situatie op zijn perceel. Een motivering dat ruimtelijke motieven zich verzetten tegen het als zodanig bestemmen van alle thans resterende bijgebouwen op zijn percelen ontbreekt. Ten opzichte van het vorige bestemmingsplan is het bouwvlak ten onrechte verkleind. Aan het tuingedeelte zijn ten onrechte geen bouwmogelijkheden toegekend. Nu zijn perceel volledig is gelegen binnen de zogeheten Vorm - contour, bestaat er geen beletsel voor volledige legalisatie. [appellant] acht ook van belang dat zijn perceel volledig binnen de bebouwde kom is gelegen. Tevens vormt de door Rijkswaterstaat aangelegde retentiekade achter zijn perceel een duidelijke dorpsrand, waardoor het volgens hem te verantwoorden is dat de gebieden binnendijks worden aangemerkt als bebouwd gebied.
4.1. De raad stelt dat [appellant] op basis van het voorheen geldende plan voor het als "Wonen" bestemde gedeelte van het perceel 70 m2 aan bijgebouwen kon realiseren. Op een groot deel van zijn perceel was het niet mogelijk om bijgebouwen op te richten, aangezien deze gronden een agrarische bestemming hadden. Van de illegale bebouwing is inmiddels een deel verwijderd. In het kader van de algehele herziening van de in de gemeente geldende bestemmingsplannen is de regeling omtrent bijgebouwen geüniformeerd. Op basis daarvan zou op het perceel van [appellant], gelet op de grootte van het perceel, 130 m2 aan bijgebouwen zijn toegestaan. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Beegden" in 2011 heeft de raad besloten het perceel van [appellant] niet mee te nemen en voor het grote surplus aan gebouwen een passende maatwerkregeling op te stellen. Daartoe is op 9 februari 2012 de "Kadernota ruimtelijke invulling percelen [locatie] te Beegden"(hierna: Kadernota) opgesteld. Gelet daarop heeft de raad besloten dat 260 m2 aan bijgebouwen op het perceel van [appellant] acceptabel is. Indien het toegelaten aantal vierkante meters aan bijgebouwen nog verder wordt verhoogd vindt volgens de raad een onaanvaardbare verstening plaats van het gebied, hetgeen zowel landschappelijk als stedenbouwkundig niet wenselijk is. Indien alle aanwezige bijgebouwen gelegaliseerd zouden worden, zou op het perceel bovendien geen sprake zijn van aan de hoofdbouw ondergeschikte bebouwing wat bijgebouwen betreft.
4.2. Aan het zuidelijk deel van het perceel [locatie] is de bestemming "Wonen" toegekend, met daarbinnen een bouwvlak. Aan een gedeelte van het bouwvlak is de aanduiding "verblijfsgebied" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen;
b. tuinen en erven;
[…]
Ingevolge lid 4.2.1 mogen gebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, waarbij hoofdgebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "verblijfsgebied" mogen worden gebouwd.
Ingevolge lid 4.2.3, aanhef en onder c, geldt voor het bouwen van bijgebouwen, opstallen en overkappingen de bepaling dat de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen 260 m2 bedraagt.
Aan het noordelijke gedeelte van het perceel is de bestemming "Tuin - Landschappelijke en natuurlijke waarde" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Tuin - Landschappelijke en natuurlijke waarde" aangewezen gronden bestemd voor:
a. tuinen;
b. instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden en de daarmee samenhangende landschapskarakteristiek;
c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Ingevolge lid 3.2, aanhef en onder a, geldt voor het bouwen van bouwwerken dat op of in deze gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd.
4.3. In de Kadernota staat dat uit de uniforme regeling voor bijgebouwen voortvloeit dat het perceel van [appellant], dat groter is dan 1000 m2, 130 m2 aan bijgebouwen mag bevatten. Daarin worden voorts verschillende opties beschreven voor het perceel van [appellant]. Een van de opties is om de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen te verdubbelen, omdat het perceel een dusdanig groot oppervlak heeft dat het ruimtelijk, mede gezien zijn ligging aan het einde van de bebouwde kom aansluitend aan het buitengebied, te verantwoorden is dat er een tweede vrijstaande woning gerealiseerd zou kunnen worden, aansluitend aan de huidige woning. Voor twee woningen zou 260 m2 aan bijgebouwen gerealiseerd kunnen worden. In deze optie wordt voorgesteld om 260 m2 aan bijgebouwen toe te staan op het perceel, omdat dit gelet op het vorenstaande niet leidt tot een ongewenste bebouwingsverdichting van het gebied.
4.4. De Afdeling overweegt dat niet in geschil is dat voor zover de bijgebouwen op het perceel van [appellant] met vergunning zijn opgericht deze met de planregeling voor bijgebouwen als zodanig zijn bestemd.
Aan de bestaande feitelijke situatie ter plaatse, voor zover het zonder vergunning opgerichte gebouwen betreft, kan [appellant] op zichzelf geen rechten ontlenen. De raad is ten gunste van [appellant] afgeweken van de recent vastgestelde uniforme regeling voor bijgebouwen en heeft zich rekenschap gegeven van de feitelijke situatie ter plaatse, wat heeft geleid tot een regeling waarbij de mogelijkheden ten opzichte van de maximaal mogelijke bebouwing voor bijgebouwen onder de voorheen geldende plannen aanzienlijk zijn verruimd. De raad heeft daarbij van belang mogen achten dat de bebouwing wordt geconcentreerd op het gedeelte van de gronden dat in het daar geldende voorgaande plan mogelijkheden voor bijgebouwen kende en dat het als tuin bestemde gedeelte van de gronden daarvan blijft gevrijwaard, evenals onder het daar voorheen geldende planologische regime. Voor zover hetgeen [appellant] heeft aangevoerd erop neerkomt dat ook andere invullingen van de bijgebouwenregeling denkbaar zijn waarbij meer bijgebouwen zijn toegelaten, overweegt de Afdeling dat het uitgangspunt om ter bepaling van de maximale bouwmogelijkheden voor bijgebouwen uit te gaan van een - fictieve - tweede woning niet onredelijk is. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is geen aanleiding gelegen voor het oordeel dat de raad de grenzen van het bouwvlak in redelijkheid niet heeft kunnen trekken zoals hij heeft gedaan.
Voor zover [appellant] zich beroept op het provinciale contourenbeleid overweegt de Afdeling dat de raad niet aan provinciaal beleid is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. De raad is in de plantoelichting op de contour ingegaan. Gelet hierop heeft de raad deze voldoende in zijn belangenafweging betrokken. Ook de ligging van het perceel ten opzichte van de bebouwde kom en de retentiekade staat aan het stellen van een maximum aan de oppervlakte voor bijgebouwen, zoals de raad heeft gedaan, niet in de weg.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat gezien de ligging van de gronden van [appellant] op de grens van de bebouwde kom en het buitengebied maximaal 260 m2 aan bijgebouwen ruimtelijk aanvaardbaar is.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat bij het bepalen van de bijgebouwenregeling voor zijn perceel het gelijkheidsbeginsel is geschonden. In dit verband verwijst hij naar de situatie in de directe omgeving waar volkstuinen zijn gelegen en de situatie aan de Moeder Magdalenastraat. De bebouwing op de aangrenzende percelen met de aanduiding "volkstuin" is in strijd met het geldende bestemmingsplan tot stand gekomen, maar ten aanzien daarvan wordt niet handhavend opgetreden. De situatie van de bebouwing op zijn perceel is vergelijkbaar met die op de volkstuinen. Wat de Moeder Magdalenastraat betreft, aldaar is ter vervanging gerealiseerde bebouwing als legaal aangemerkt, terwijl tegen het door hem gerealiseerde tuinhuis, daar waar eerst een paardenstal stond, handhavend is opgetreden. Voorts is op die locatie meer aan bijgebouwen toegestaan dan op het perceel van [appellant].
5.1. De raad stelt dat de nabij gelegen volkstuinen in het voorheen geldende plan de bestemming "Agrarische doeleinden, gebied met landschappelijke en natuurwaarden" hadden en dat de ter plaatse aanwezige bebouwing en het gebruik als volkstuin niet met die bestemming in overeenstemming waren. In de gemeente geldt een uniforme regeling omtrent gebruik en bouwmogelijkheden voor volkstuinen. Het oprichten van bebouwing ten behoeve van de volkstuinen is mogelijk via toepassing van een ontheffingsmogelijkheid. Voor zover niet kan worden voldaan aan de ontheffingsregels zal handhavend worden opgetreden. De impact van de bebouwing op de volkstuinen is niet vergelijkbaar met de stedenbouwkundige impact van de bebouwing op het perceel van [appellant].
Wat de vergelijking met de Moeder Magdalenastraat betreft voert de raad aan dat de destijds op het perceel van [appellant] opgerichte paardenstal volledig is vervangen door een tuinhuis. Aan de Moeder Magdalenastraat gaat het om een gedeeltelijke vernieuwing, waarbij een kleine uitbreiding plaatsvond in strijd met het bouwovergangsrecht. Naar aanleiding daarvan is ook daar gestreefd naar een maatwerkoplossing, waarbij het totaal aantal vierkante meters aan bebouwing is teruggebracht.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
6. Over het betoog van [appellant] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de Afdeling dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan in maximaal 270 m2 aan bijgebouwen zou voorzien. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Daarbij is in aanmerking genomen dat de brief van het college van burgemeester en wethouders van 3 oktober 2011, daargelaten de betekenis daarvan, dateert van vóór de vaststelling van de Kadernota.
7. [appellant] betoogt dat aan een gedeelte van zijn perceel ten onrechte de bestemming "Tuin - Landschappelijke en natuurlijke waarde" is toegekend. In het plangebied van het bestemmingsplan voor de kern van Beegden komt deze bestemming niet voor. De motivering welke landschappelijke en natuurlijke waarden aanwezig zijn, is ondeugdelijk. Het volstaat niet te verwijzen naar de ligging binnen de EHS. De raad had vooruit moeten lopen op een wijziging van de begrenzing van de EHS, waardoor het perceel van [appellant] daarbuiten zal komen te liggen. In dit verband had een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van een volkstuin moeten worden opgenomen. Nu [appellant] naar hij stelt, het waterbekken niet zal aanleggen, zal de daarmee verwachte landschappelijke aanpassing ook niet plaatsvinden, waarmee de grond onder de bestemming wegvalt.
7.1. De raad stelt dat het perceel van [appellant] in en rondom de kern van Beegden als enige voor een deel is bestemd als "Tuin - Landschappelijke en natuurlijke waarde" in het kader van een passende maatwerkoplossing. [appellant] was namelijk de enige die agrarische gronden, in strijd met het voorheen geldende plan, in gebruik heeft genomen als tuin. Ten tijde van de vaststelling van het plan was een deel van het perceel aangewezen als onderdeel van de EHS. Gelet daarop diende het gebied ecologisch als waardevol te worden beschouwd. Aangezien het plan geen ontwikkelingen mogelijk maakt, is er voor gekozen geen quick scan uit te voeren. Hoewel er een ontwikkeling gaande is aangaande de begrenzing van de EHS, is de raad bij de vaststelling gelet op het ontbreken van definitieve besluitvorming dienaangaande uitgegaan van de huidige EHS. Voor een wijzigingsbevoegdheid bestaat geen aanleiding. Het gewenste gebruik als tuin is ter plaatse passend, aldus de raad.
7.2. De Afdeling overweegt dat de raad zich ten tijde van de planvaststelling in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemming "Tuin - Landschappelijke en natuurlijke waarde" ter plaatse passend is. De raad heeft daarbij mogen betrekken dat een deel van de desbetreffende gronden in de EHS is gelegen. Mogelijke toekomstige ontwikkelingen ten aanzien van de begrenzing van de EHS hebben de raad geen aanleiding hoeven geven voor een ander standpunt. Tevens neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad met het beschermen van landschappelijke en natuurlijke waarden wil voorkomen dat de gronden, die in het overgangsgebied tussen de bebouwde kom en het buitengebied zijn gelegen, geheel of gedeeltelijk worden verhard ten behoeve van het gebruik als tuin. Voorts is met de gekozen bestemming in zoverre aangesloten bij de onder het vorige planologische regime ter plaatse geldende agrarische bestemmingen, waarbij landschappelijke en natuurlijke waarden als zodanig waren bestemd. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de thans geldende bestemming in zoverre niet kan worden gerealiseerd.
Voor het opnemen
van een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van een volkstuin heeft de raad geen aanleiding hoeven zien. [appellant] wenst de gronden als tuin te gebruiken en heeft niet het voornemen om die gronden te - laten - gebruiken als volkstuin.
Het betoog faalt.
8. Voor zover het betoog van [appellant] ziet op de gestelde afwateringsproblemen aan de Eindstraat en de betekenis in dit verband van hetgeen hij aanduidt als wateropvangbekken of waterberging, waarbij hij bestrijdt dat het om een vijver gaat, neemt de Afdeling in aanmerking dat een water bevattende voorziening, hoe dan ook genaamd, op zichzelf passend is binnen de bestemming "Tuin - Landschappelijke en natuurlijke waarde". Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd heeft de raad voorts geen aanleiding hoeven geven ter zake van de gestelde problemen in het plan voorzieningen te treffen.
9. Voor zover het betoog van [appellant] betrekking heeft op handhavingskwesties, in welk verband hij wijst op de toepassing van de regeling voor vergunningvrij bouwen, dient het buiten beschouwing te blijven. Deze kwesties kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2014
91.