ECLI:NL:RVS:2014:3717

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
201400890/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Hellendoorn Dorp 2013 en beroep tegen wijziging bestemming

Op 15 oktober 2014 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een appellant, wonend te Hellendoorn, beroep had ingesteld tegen het besluit van de raad van de gemeente Hellendoorn om het bestemmingsplan "Hellendoorn Dorp 2013" vast te stellen. Dit besluit, genomen op 3 december 2013, leidde tot onvrede bij de appellant, die zich benadeeld voelde door de wijziging van de bestemming van zijn perceel. De appellant was van mening dat de nieuwe bestemming, die de bouw van twee woningen mogelijk maakte, zou leiden tot een toename van geluidsoverlast en een aantasting van het straatbeeld. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 27 augustus 2014, waarbij de raad werd vertegenwoordigd door G.H. Minkjan-Nijkamp en B. van Petersen.

De Raad van State overwoog dat de gemeenteraad beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het beroep van de appellant niet-ontvankelijk was, behalve voor de onderdelen die betrekking hadden op de aanduidingen "twee-aaneen [tae]" en "maximaal aantal wooneenheden=2". De Raad van State concludeerde dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat de wijziging van de bestemming in zijn nadeel was, aangezien de planregels grotendeels overeenkwamen met de eerdere bestemming.

De Raad van State oordeelde verder dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de voorziene woningen niet zouden leiden tot onaanvaardbare geluidsoverlast, en dat er voldoende parkeergelegenheid zou zijn. Ook werd de behoefte aan de woningen onderbouwd door de toezegging van de eigenaar van het perceel. Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het beroep van de appellant ongegrond, met uitzondering van de onderdelen die betrekking hadden op de aanduidingen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201400890/1/R1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Hellendoorn,
appellant,
en
de raad van de gemeente Hellendoorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Hellendoorn Dorp 2013" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door G.H. Minkjan-Nijkamp en B. van Petersen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het beroep is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen-1" en de aanduidingen "twee-aaneen [tae]" en "maximaal aantal wooneenheden=2" voor het perceel [locatie].
2.1. Het beroep steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Dit zou het geval kunnen zijn indien het definitieve plan ten nadele van [appellant] is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan.
2.2. In het ontwerpplan was aan het perceel de bestemming "Wonen-Karakteristiek" toegekend. In het vastgestelde plan is de bestemming gewijzigd in "Wonen-1" en zijn de aanduidingen "twee-aaneen [tae]" en "maximaal aantal wooneenheden=2" toegevoegd.
Ingevolge artikel 16, lid 16.2, onder a, sub 2, van de planregels mag ter plaatse van de aanduiding "twee-aaneen [tae]" één vrijstaande of twee woningen aaneen worden gebouwd. Voor de twee woningen aaneen gelden de volgende stedenbouwkundige eisen:
- uitstraling van één grote woning;
- de voorgevels van beide woningen moeten ongeveer 50 cm verspringen.
2.3. Het wijzigen van de bestemming in "Wonen-1" leidt er niet toe dat [appellant], die op het naastgelegen perceel woont, in een nadeliger positie is komen te verkeren. Hiertoe wordt overwogen dat de planregels behorende bij de bestemmingen "Wonen-1" en "Wonen-Karakteristiek" grotendeels overeenkomen. Wel is in het vastgestelde plan een maximale goot- en bouwhoogte voor hoofdgebouwen toegevoegd. Aangezien in het ontwerpplan geen maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen was opgenomen, waardoor deze ongelimiteerd was, is het opnemen van deze beperkende bepaling derhalve niet ten nadele van [appellant].
De toekenning van de aanduidingen "twee-aaneen [tae]" en "maximaal aantal wooneenheden=2" in het vastgestelde plan leidt ertoe dat op het perceel twee woningen gerealiseerd kunnen worden. In het ontwerpplan was slechts één woning mogelijk, waardoor deze wijziging in zoverre ten nadele van [appellant] is.
Nu het vastgestelde plan voor het perceel [locatie] voor het overige geen wijzigingen bevat ten opzichte van het ontwerpplan, is het niet naar voren brengen van een zienswijze slechts verschoonbaar voor zover het de genoemde aanduidingen betreft.
2.4. Het beroep van [appellant] is derhalve slechts ontvankelijk voor zover gericht tegen de aanduidingen "twee-aaneen [tae]" en "maximaal aantal wooneenheden=2".
3. [appellant] betoogt dat op het perceel [locatie], dat naast zijn woning ligt, ten onrechte een dubbele woning kan worden gerealiseerd. [appellant] voert hiertoe aan dat hij vreest voor een toename van geluid door de komst van twee gezinnen in plaats van één. Hij betoogt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de omringende bebouwing en met de omwonenden en wijst daarbij op de korte afstand tussen zijn woning en de voorziene woningen. [appellant] betoogt verder dat de gevolgen van het plan voor geluid en parkeren onvoldoende zijn onderzocht en dat geen behoefte aan de woningen bestaat, gezien het aantal woningen in de straat dat reeds te koop staat.
3.1. De raad erkent dat de omstandigheid dat twee gezinnen op het perceel kunnen komen wonen meer geluid kan opleveren, maar stelt dat het verkeersgeluid overheersend is ten opzichte van het eventuele geluid van de toekomstige bewoners.
3.2. Niet in geschil is dat als gevolg van het plan in zoverre sprake zal zijn van een toename van geluid, aangezien het perceel thans onbebouwd is.
Anders dan [appellant] betoogt, heeft de raad zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene woningen niet zullen leiden tot onaanvaardbare geluidsoverlast. De raad heeft hierbij van belang kunnen achten dat de percelen zijn gelegen aan een provinciale weg in een stedelijke omgeving, waar rekening moet worden gehouden met enige vorm van geluidhinder. Het betoog faalt.
3.3. Voor zover [appellant] betoogt dat ten onrechte geen onderzoek naar parkeren is gedaan, wordt overwogen dat in artikel 16, lid 16.1, onder d, van de planregels is bepaald dat bij de functie wonen moet worden voorzien in parkeergelegenheid overeenkomstig de parkeernormering als vermeld in de bijlage "Nota parkeernormen", vastgesteld op 11 december 2012. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat, afhankelijk van het type woning dat zal worden gerealiseerd, deze parkeernorm ongeveer 1,9 tot 2,1 parkeerplaats per woning bedraagt en dat het parkeren op eigen terrein kan plaatsvinden. Het plan biedt hiertoe voldoende mogelijkheden, zodat niet aannemelijk is dat het plan in zoverre zal leiden tot parkeerproblemen. Het betoog faalt.
3.4. Over de behoefte aan deze dubbele woning wordt overwogen dat de raad vanwege een toezegging aan de eigenaar van het perceel [locatie] heeft voorzien in een bouwmogelijkheid voor twee woningen op dit perceel. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de eigenaar het perceel in familiekring wil behouden en dat er concrete gegadigden zijn voor de hierop te bouwen woningen. Voor de bouw van deze woningen is een omgevingsvergunning verleend, die thans in rechte onaantastbaar is. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een concrete behoefte aan de woningen bestaat. Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt voorts dat de bouw van twee woningen leidt tot een aantasting van het straatbeeld, waar zich nu voornamelijk laagbouw en vrijstaande woningen bevinden.
4.1. De Ninaberweg is een provinciale, doorgaande weg met aan weerszijden lintbebouwing. Langs deze weg bevinden zich met name vrijstaande woningen. De raad heeft te kennen gegeven dat ten behoeve van de stedenbouwkundige inpassing van de woningen is overlegd met een stedenbouwkundige. Deze heeft aangegeven dat een dubbele woning met de uitstraling van één grote woning passend is. In de planregels is dit vastgelegd. Ook is vastgelegd dat de woningen uit maximaal één bouwlaag en een kap mogen bestaan en dat de voorgevels moeten verspringen. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk dat de nieuw te bouwen woningen zullen leiden tot een aantasting van het bestaande straatbeeld. Het betoog faalt.
5. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
6. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk, behoudens voor zover gericht tegen de aanduidingen "twee-aaneen [tae]" en "maximaal aantal wooneenheden=2";
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, griffier.
w.g. Helder w.g. Schaaf
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2014
523-667.