ECLI:NL:RVS:2014:3721

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
201401082/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over vergunning voor erfafscheiding en belanghebbendheid

Op 15 oktober 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een vergunning voor het plaatsen van een erfafscheiding. Het dagelijks bestuur van het waterschap Brabantse Delta had op 30 mei 2012 een vergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het plaatsen, hebben en onderhouden van een erfafscheiding op het perceel [locatie 1] te [plaats]. [appellant], wonend in de nabijheid, maakte bezwaar tegen deze vergunning, maar het dagelijks bestuur verklaarde zijn bezwaar op 2 oktober 2012 niet-ontvankelijk. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde op 18 december 2013 het beroep van [appellant] ongegrond, waarop hij hoger beroep instelde.

In de tussenuitspraak oordeelde de Raad van State dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat [appellant] geen belanghebbende was. De Afdeling stelde vast dat [appellant] een voldoende objectief en persoonlijk belang had, aangezien hij direct gevolgen ondervond van de vergunde erfafscheiding. De afstand van zijn perceel tot de erfafscheiding was ongeveer 28 meter, en de werkzaamheden konden nadelige gevolgen hebben voor de waterkering in de omgeving. De Afdeling droeg het dagelijks bestuur op om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [appellant].

De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van belanghebbendheid in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met bezwaren van betrokkenen. De einduitspraak zal zich richten op de proceskosten en de vergoeding van griffierechten voor [appellant].

Uitspraak

201401082/1/A4.
Datum uitspraak: 15 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Geertruidenberg,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
18 december 2013 in zaak nr. 12/6376 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het waterschap Brabantse Delta.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2012 heeft het dagelijks bestuur aan [vergunninghouder] krachtens de Keur waterschap Brabantse Delta een vergunning verleend voor het plaatsen, hebben en onderhouden van een erfafscheiding op het perceel [locatie 1] te [plaats].
Bij besluit van 2 oktober 2012 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.W. Verhoeven, advocaat te Breda, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.L.W. Huijsmans en ing. J.B. Klaasen, beiden werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. S. van Hengel, advocaat te Etten-Leur, als partij gehoord.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur hem ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt. Hiertoe voert hij onder meer aan dat hij vanaf de inrit van het perceel [locatie 1], waar hij woont, zicht heeft op de vergunde erfafscheiding. Verder voert hij aan dat de erfafscheiding leidt tot wateroverlast op zijn perceel, omdat de fundering van de erfafscheiding een drainagestreng blokkeert. Daardoor stroomt het grondwater dat niet door de drainagestreng wordt afgevoerd naar zijn perceel, dat lager is gelegen dan de naastgelegen percelen, waardoor schade is ontstaan, aldus [appellant].
1.1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit.
1.2. De vergunde erfafscheiding betreft een muur van 70 cm hoog, 35 cm breed en ongeveer 18 m lang, aan de zuidwestkant, aan de straatzijde, op het perceel [locatie 2]. De erfafscheiding staat op een plaatfundering op een diepte van 20 cm onder het maaiveld. Het gedeelte van het perceel waarop de erfafscheiding is geplaatst, ligt binnen de beschermingszone van de waterkering Boterpolderdijk.
[appellant] woont op het perceel [locatie 1]. Zijn perceel ligt deels in de kernzone en deels in de beschermingszone van de waterkering. Zijn perceel ligt op een afstand van ongeveer 28 m van de vergunde erfafscheiding.
In het besluit van 30 mei 2012 staat dat bouwactiviteiten gepaard gaan met belastingwijzigingen (ontgravingen, grondaanvullingen en het maken van (onderheide) gefundeerde constructies) in, op en nabij waterkeringen. Door deze activiteiten kunnen de sterkte, stabiliteit en de veiligheid van de waterkering nadelig worden beïnvloed. Bouwwerken in, op of nabij waterkeringen zijn ongewenst, zo vermeldt het besluit.
Nu het perceel van [appellant] in de kernzone en beschermingszone van de waterkering ligt, de werkzaamheden plaatsvinden in de beschermingszone van de waterkering, bouwwerkzaamheden nabij de waterkering daarvoor nadelige gevolgen kunnen hebben en gelet op de afstand van het perceel van [appellant] tot de vergunde erfafscheiding van ongeveer 28 m, wordt overwogen dat [appellant] gevolgen kan ondervinden van de vergunde werkzaamheden. Zijn belang is derhalve rechtstreeks betrokken bij het besluit van 30 mei 2012. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
2. Bij het besluit van 2 oktober 2012 is het bezwaar van [appellant] ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het dagelijks bestuur op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen een nieuw besluit op het bezwaar van [appellant] te nemen.
3. In de einduitspraak zal worden beslist over de door [appellant] gemaakte proceskosten en vergoeding van het door hem betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt het dagelijks bestuur van het waterschap Brabantse Delta op om binnen 12 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
1. met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het gebrek in het besluit van 2 oktober 2012 te herstellen op een wijze als bedoeld in rechtsoverweging 2;
2. de uitkomst aan de Afdeling en partijen mede te delen en het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2014
163-784.