201401232/1/R6 en 201401235/1/R6.
Datum uitspraak: 15 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in de gedingen tussen:
de stichting Stichting Beemstergroen, gevestigd te Zuidoostbeemster, gemeente Beemster,
appellante,
en
de raad van de gemeente Beemster en het college van burgemeester en wethouders van Beemster,
verweerders.
Procesverloop
De raad heeft bij besluiten van 10 december 2013 het bestemmingsplan "Burgemeester Postmastraat" (hierna: plan BP) onderscheidenlijk het bestemmingsplan "Notarisappelstraat" (hierna: plan N) vastgesteld.
Voorts heeft het college bij onderscheiden besluiten van 16 december 2013 omgevingsvergunningen verleend voor de bouw van de in plan BP en plan N voorziene woningen.
Bij besluit van 10 september 2013 heeft de raad besloten voornoemde besluiten gecoördineerd voor te bereiden en bekend te maken zoals bedoeld in artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro).
Tegen de plannen en de omgevingsvergunningen heeft de stichting beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De stichting en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 2 september 2014, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, drs. R.G.M. van der Aa, werkzaam bij Hylkema Consultants, E.K. de Vries-Mulder, Y.M. Mathey, drs. I.J. de Vries, en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door mr. J.S. Haakmeester, advocaat te Baarn, H.N.G. Brinkman, burgemeester, ing. W.J. Schotten en ir. M.J. Hemmer, beiden werkzaam bij de gemeente, ir. J.D. Haagsma, werkzaam bij de gemeente Purmerend, ing R.W. Dekker, werkzaam bij SVP Architectuur en Stedenbouw (hierna: SVP) en ir. M.S. Witbraad, werkzaam bij Grontmij, zijn verschenen. Voorts is daar KBK Vastgoedontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door N.J. Klouwer, als partij gehoord.
Overwegingen
De beroepen tegen de bestemmingsplannen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Beide plannen maken deel uit van de woningbouwontwikkeling "De Nieuwe Tuinderij", en meer specifiek "De Nieuwe Tuinderij West".
Ter zitting is gebleken dat het daarbij in totaal om ongeveer 600 woningen gaat. Het plan BP voorziet in 34 woningen en ligt aan de westzijde van Zuidoostbeemster. Het plan N voorziet in 31 woningen en ligt ten noorden van de kern Zuidoostbeemster.
3. De stichting voert aan dat de plannen, nu die voorzien in verstedelijking in De Beemster, in strijd zijn met de aanwijzing van De Beemster als werelderfgoed. De stichting wijst in dit verband erop dat uit het nominatiedossier, dat ten grondslag lag aan de aanwijzing als werelderfgoed, volgt dat verdere verstedelijking in Zuidoostbeemster onaanvaardbaar is, nu daarin onder andere staat: "An essential point for the spatial quality of De Beemster is that the regional plan does not permit any further urban development in the small area of Zuidoostbeemster".
De stichting voert verder aan dat de plannen in strijd met artikel 22, eerste lid, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (hierna: PRVS), de kernkwaliteiten "grote openheid van het landschap" en "oude geometrisch inrichtingspatroon" aantasten. Daartoe wijst de stichting op het rapport "Cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten van Zuidoostbeemster" van 11 maart 2014 van Hylkema Consultants alsmede op de nadere reactie van Hylkema Consultants van 1 augustus 2014.
Ook voert de stichting aan dat het plan in strijd met artikel 22, tweede lid, aanhef en onder a, van de PRVS voorziet in een grootschalige dorpsontwikkelingslocatie. Aan de afwijkingsvoorwaarde van artikel 22, vierde lid, aanhef en onder a, van een "groot openbaar belang" is volgens de stichting niet voldaan, omdat de plannen, afzonderlijk bezien, een relatief gering aantal woningen mogelijk maken. Ook wijst de stichting in dit verband op de "Bevolkingsprognose Purmerend 2013-2028" waaruit blijkt dat de groei van het aantal inwoners van Purmerend de komende jaren tot stilstand zal komen. Verder is, volgens de stichting, niet voldaan aan de afwijkingsvoorwaarde van artikel 22, vierde lid, aanhef en onder e, van de PRVS, nu Purmerend voldoende uitbreidingsmogelijkheden kent.
3.1. De raad stelt dat de plannen niet leiden tot een aantasting van het werelderfgoed. Volgens de raad hecht de stichting in dat verband een te absolute betekenis aan een opmerking in het nominatiedossier.
De raad stelt verder dat de plannen niet in strijd zijn met artikel 22, eerste lid, van de PRVS, nu deze voormelde kernkwaliteiten niet aantasten. Daartoe verwijst de raad naar een notitie van 25 november 2013 van SVP. Ook wijst de raad op de reactie van SVP van 27 maart 2014 op het rapport van 11 maart 2014.
Voorts stelt de raad zich wat betreft artikel 22, tweede lid, aanhef en onder a, van de PRVS op het primaire standpunt dat geen sprake is van een grootschalige dorpsontwikkelingslocatie. Daarbij wijst de raad erop dat in het rapport "State of Conservation of the World Heritage site of "Droogmakerij de Beemster (Beemster Polder)", Netherlands" van september 2009 (hierna: het State of Conservation Report) over een "modest housing development" wordt gesproken. De raad stelt zich op het subsidiaire standpunt dat, voor zover wel sprake mocht zijn van een grootschalige dorpsontwikkelingslocatie, is voldaan aan de afwijkingsvoorwaarden van artikel 22, vierde lid, van de PRVS.
3.2. Uit de gedingstukken blijkt dat de "Droogmakerij De Beemster" op 1 december 1999 door het World Heritage Committee van UNESCO is toegevoegd aan de lijst van werelderfgoederen.
3.3. Titel 2 van de PRVS ziet op Nationale Landschappen en UNESCO-werelderfgoederen.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de PRVS voldoet een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12, 13, 13a en 14 in het landelijk gebied aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van hetgeen onder a tot en met e is vermeld.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, is als Nationaal Landschap nader begrensd het gebied Laag Holland (inclusief werelderfgoed De Beemster).
Ingevolge artikel 22, eerste lid, mag een bestemmingsplan uitsluitend voorzien in nieuwe functies en uitbreiding van de bebouwing van bestaande functies binnen de gebieden als bedoeld in artikel 20 voorzover deze de kernkwaliteiten en/of Uitzonderlijke Universele waarden behouden of versterken, als bedoeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie als bedoeld in artikel 15 en in bijlage 1 van deze verordening.
Ingevolge artikel 22, tweede lid, aanhef en onder a, bevat het bestemmingsplan in aanvulling op het gestelde in het eerste lid geen bestemmingen en regels die voorzien in een grootschalige dorpsontwikkelingslocatie.
Ingevolge artikel 22, vierde lid, kan een bestemmingsplan in afwijking van het tweede lid, onderdeel a, hierin wel voorzien indien:
a. er sprake is van een groot openbaar belang;
[…]
e. er geen andere reële mogelijkheden zijn.
3.4. In paragraaf 4.3.2. van de toelichting op de plannen is vermeld dat de gronden zijn aangewezen als Nationaal Landschap met de naam Laag Holland. De kernkwaliteiten van Laag Holland zijn blijkens de toelichting op de plannen onder meer grote openheid van het landschap en oude geometrische inrichtingspatroon in de droogmakerijen.
3.5. De omstandigheid dat in het nominatiedossier, dat ten grondslag lag aan de aanwijzing als werelderfgoed, naar gesteld, is opgenomen dat het provinciale plan geen verdere stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, laat onverlet dat in 2009 door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een onderzoek is verricht naar de consequenties van, onder meer, de thans voorziene woningbouw in Zuidoostbeemster. Uit het State of Conservation Report komt, samengevat weergegeven, naar voren dat de woningbouw de kenmerken van het werelderfgoed niet aantast, waarbij van belang is dat de verkaveling in Zuidoostbeemster anders is dan in de rest van De Beemster en het gebied niet een open karakter heeft zoals de rest van De Beemster. Gelet hierop, daarbij in aanmerking genomen dat de raad onweersproken heeft gesteld dat het World Heritage Committee in het State of Conservation Report geen aanleiding heeft gezien om De Beemster van de lijst met werelderfgoederen te schrappen of om nadere vragen te stellen, heeft de raad zich, naar het oordeel van de Afdeling, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de plannen, waarmee in woningbouw is voorzien, niet zullen leiden tot een aantasting van het werelderfgoed. Het betoog faalt.
3.6. In de notitie van SVP van 25 november 2013 is toegelicht dat De Beemster een uniek voorbeeld is van een droogmakerij waarbij de mens de strijd tegen het water heeft ingezet om vruchtbare landbouwgrond te creëren. Daar waar De Beemster wordt gekenmerkt door grote vierkanten van 1800x1800 m, weidse vergezichten en lange doorgaande lijnen van water en wegen, kent de voormalige "tuindershoek" een veel kleinschaliger structuur. Het gebied van en rond Zuidoostbeemster neemt een uitzonderlijke positie in en dat komt onder andere tot uitdrukking in een veel minder open landschap. Van oudsher is dit door de veel kleinschaligere verkavelingsstructuur, de aanwezigheid van boomgaarden en de relatief hoge bebouwingsdichtheid al het geval. Eerst waren er de buitenplaatsen en later de renteniers- en tuinderswoningen.
Volgens de notitie is het geometrisch inrichtingspatroon voor De Beemster een zeer belangrijke kernwaarde. Volgens de notitie is met het plan voor De Nieuwe Tuinderij West op een zorgvuldige wijze aangesloten op de historisch gegroeide karakteristiek van het tuindersdorp Zuidoostbeemster. De kleinschaligheid van het landschap met haar orthogonale structuur, bebouwingslinten met doorzichten naar buiten en vergezichten over en langs de sloten zijn in het plan behouden en versterkt. Hiermee is de voor De Beemster kenmerkende openheid van het landschap, op een bij Zuidoostbeemster passende wijze in het plan opgenomen. Door met de bebouwing het verschil tussen de "linten" en "buurten" te versterken wordt aangesloten bij de kenmerkende ordeningsprincipes van het landschap, aldus de notitie.
3.7. In het rapport van 11 maart 2014 van Hylkema Consultants wordt gesteld dat de kleinere verkaveling in Zuidoostbeemster er niet voor zorgt dat er sprake zou zijn van minder openheid, maar dat alleen het karakter verschilt met de rest van de polder. Er zijn van oudsher meer kleinere vaarten en sloten en de percelen zijn in gebruik geweest door tuinders. Dit kleinere grid volgt evenwel het oude geometrische inrichtingspatroon. De twee plannen volgen met het ingewikkelde stratenpatroon dat geometrische inrichtingspatroon niet. Het bebouwen van open en groene kamers kan niet gezien worden als versterking van voornoemde kernkwaliteiten, aldus het rapport.
3.8. In de reactie van 27 maart 2014 heeft SVP nader toegelicht dat in de zuidoosthoek van De Beemster in 1612 de zogenaamde Tuinhoek is aangelegd, waar, dicht bij de afzetmarkt van Purmerend en Amsterdam, groente en fruit werd verbouwd. De relatief kleine kavels werden door sloten en vaarten begrensd en kenden nagenoeg geen bebouwing. Deze specifieke, kleinschalige verkavelingsstructuur van paden, sloten en vaarten is momenteel nog steeds zichtbaar en heeft ertoe bijgedragen dat dit gebied in ruimtelijk opzicht duidelijk anders is dan de rest van De Beemster.
In de tijd dat Zuidoostbeemster nog echt een tuindersgebied was, was er door het ontbreken van bebouwing wellicht nog sprake van "openheid".
Langs de Purmerenderweg, het Noorderpad en het Zuiderpad zijn echter vanaf circa 1850 de nu voor Zuidoostbeemster zo kenmerkende, dicht op elkaar staande tuinders- en rentenierswoningen gebouwd. Door de aanwezigheid van deze woningen langs de wegen wordt het gebied nu zowel in noord-zuid als oost-west richting doorsneden door grotendeels dichtbebouwde linten. Van landschappelijke openheid is door deze bebouwing dan ook nog maar zeer beperkt sprake. De zichtlijnen over de linten zijn juist door de bouw van de woningen van meer waarde geworden in het gebied. Ook werd in de jaren '70 van de 20ste eeuw de snelweg A7 door De Beemster aangelegd. Deze weg vormt samen met de aan de andere zijde van het dorp gelegen Ringdijk een fysieke maar vooral ook visuele barrière voor echte weidse vergezichten over dit gebied. Volgens SVP is, in tegenstelling tot wat in het rapport van 11 maart 2014 is geconcludeerd, de kernkwaliteit "grote openheid" in Zuidoostbeemster niet aanwezig.
Volgens SVP is in het stedenbouwkundig plan voor De Nieuwe Tuinderij West op een zorgvuldige wijze omgegaan met het historische gridpatroon van de Tuinhoek. Het behouden van de ondiepe kavels langs de paden en het realiseren van een buurt op de grotere, hiertussen gelegen, tuinderkavels is een passende vertaling. Door binnen dit patroon de historische sloten als openbare routes op te nemen tussen de paden, wordt aangehaakt op de functie van aan- en afvoerroute die deze vaarten in het verleden vervulden, aldus SVP.
3.9. In de nadere reactie van 1 augustus 2014 van Hylkema Consultants wordt gesteld dat SVP eraan voorbij is gegaan dat de relatief kleinschalige openheid van de tuindershoek nu juist extra kwetsbaar is voor extra bebouwing. Voorts heeft Hylkema Consultants met een projectie op een kadastrale minuut van omstreeks 1825 aangegeven hoe de oriëntatie van De Nieuwe Tuinderij zich verhoudt tot de voor de hand liggende bebouwingszones langs de historische ontsluitingswegen van het gebied.
Uit de afbeelding blijkt de fundamentele keuze om niet het historisch grid als uitgangspunt te nemen, maar een nieuw grid toe te voegen om de nieuwe buurten of wijken mogelijk te maken, aldus Hylkema Consultants.
3.10. Wat betreft de verwijzing van de stichting naar de stukken van Hylkema Consultants heeft de raad gesteld dat zowel Hylkema Consultants als SVP aangeven dat Zuidoostbeemster in ruimtelijk opzicht een speciale plaats in De Beemster inneemt. Gelet op de uitzonderlijke positie binnen De Beemster acht de raad Zuidoostbeemster geschikt voor de noodzakelijke woningbouw, waarbij de raad de ter plaatse reeds aanwezige, door SVP genoemde bebouwing in aanmerking heeft genomen en tevens erop heeft gewezen dat de zichtlijnen in Zuidoostbeemster blijven behouden. Ook heeft de raad hierbij betrokken dat met de in de plannen voorziene bebouwing de openheid in andere delen van De Beemster niet wordt aangetast. Gelet op deze toelichting, daarbij mede in aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder 3.5 is overwogen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet, met verwijzing naar de notitie en de reactie van SVP, op het standpunt mocht stellen dat bebouwing in Zuidoostbeemster de kernkwaliteiten "grote openheid" en "oude geometrische inrichtingspatroon in de droogmakerijen" behoudt of versterkt. Gelet hierop geeft hetgeen de stichting heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat zich strijd voordoet met artikel 22, eerste lid, van de PRVS. Het betoog faalt.
3.11. Wat betreft de vraag of de plannen strijdig zijn met artikel 22, tweede lid, van de PRVS, overweegt de Afdeling dat, zelfs als sprake zou zijn van een grootschalige dorpsontwikkelingslocatie als bedoeld in dat artikellid, voor vernietiging van de bestreden besluiten geen aanleiding bestaat, indien het subsidiaire standpunt van de raad, dat is voldaan aan de afwijkingsvoorwaarden van artikel 22, vierde lid, van de PRVS, in rechte stand kan houden. Gelet hierop zal de Afdeling hierna bezien of dit subsidiaire standpunt in rechte stand kan houden.
3.12. Wat betreft de vraag of sprake is van een "groot openbaar belang", als bedoeld in artikel 22, vierde lid, aanhef en onder a, van de PRVS overweegt de Afdeling dat uit de gedingstukken blijkt dat de gemeente Beemster deel uitmaakt van de stadsregio Amsterdam en dat in de Woningbouwmonitor 2012 voor deze stadsregio is aangegeven dat het woningtekort oploopt en de netto groei van de woningvoorraad daalt.
Voorts is in een brief van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aangegeven dat de netto woningbehoefte in de Metropool Regio Amsterdam momenteel is opgelopen tot 300.000 woningen tot het jaar 2040. Verder blijkt uit de gedingstukken dat het gemeentebestuur vanuit het provinciebestuur en in overleg met de andere gemeentebesturen in de stadsregio als taak opgelegd heeft gekregen om in Zuidoostbeemster tot 2014 543 woningen en voor de periode 2015-2019 551 woningen te realiseren. De stelling van de stichting dat het plan BP en het plan N een relatief gering aantal woningen mogelijk maken laat, wat daar ook van zij, onverlet dat de in beide plannen voorziene woningen deel uitmaken van deze taakstelling. Voorts is van belang dat in de notitie van Grontmij van 11 juni 2014 is geconcludeerd dat de regio, waar de gemeente Beemster deel van uitmaakt wordt getypeerd als een roltrapregio, waarbij het in werking houden van de zogenaamde roltrap bijdraagt aan de economische en demografische groei en bloei van de gehele regio. Tevens is in deze notitie geconcludeerd dat het noordelijk deel van de stadsregio Amsterdam, waar de gemeente Beemster deel van uitmaakt, in deze roltrap een rol vervult voor de opvang van doorstromende jonge gezinnen vanuit de stad en dat De Nieuwe Tuinderij in dit kader binnen de regio is aangewezen als prioriteitsproject. De stichting heeft de juistheid van deze notitie niet gemotiveerd bestreden. Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene woningen een groot openbaar belang dienen, als bedoeld in artikel 22, vierde lid, aanhef en onder a, van de PRVS. De verwijzing van de stichting naar de "Bevolkingsprognose Purmerend 2013-2028" maakt dat niet anders, nu de stichting daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat, ook al zou in Purmerend sprake zijn van dalende bevolkingsaantallen, dat zou leiden tot een dalende behoefte aan woningen in de gemeente Beemster.
Ten aanzien van de vraag of er reële andere mogelijkheden zijn, als bedoeld in artikel 22, vierde lid, aanhef en onder e, van de PRVS, overweegt de Afdeling dat de raad heeft toegelicht dat in De Beemster naast de gronden van De Nieuwe Tuinderij binnen bestaand bebouwd gebied één locatie aanwezig is waar een woningbouwontwikkeling van enige omvang kan plaatsvinden, namelijk het 4e kwadrant in Middenbeemster waar eveneens een woningbouwplan voor wordt voorbereid. Buiten de gemeentegrenzen geldt voor de gronden ten zuiden van de gemeente de status "Rijksbufferzone" op basis waarvan verstedelijking niet is toegestaan. Ten noorden van Purmerend is het Nationaal Landschap "De Stelling van Amsterdam" gelegen en ten oosten van Purmerend ligt de Ecologische Hoofdstructuur. Derhalve wordt de gehele regio vertegenwoordigd door waardevolle gronden, aldus de raad. Wat betreft de stelling van de stichting dat Purmerend ten zuiden van De Beemster uitbreidingsmogelijkheden kent in gebieden die niet beschermd worden, zoals Wijdevenne en Wheermolen West, heeft de raad onweersproken gesteld dat deze locaties deel uitmaken van de woningbouwplannen in de gemeente Purmerend, zodat deze locaties geen alternatief vormen voor de in de plannen voorziene woningbouw.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door de stichting genoemde andere mogelijkheden geen reële andere mogelijkheden zijn, als bedoeld in artikel 22, vierde lid, aanhef en onder e, van de PRVS.
Nu de stichting ter zitting haar betoog dat niet aan de voorwaarde van artikel 22, aanhef en onder d, is voldaan heeft ingetrokken, en de stichting het standpunt van de raad dat ook aan de overige voorwaarden van artikel 22, vierde lid, is voldaan niet gemotiveerd heeft bestreden, bestaat, daargelaten of sprake is van een grootschalige dorpsontwikkelingslocatie, geen grond voor het oordeel dat de plannen in zoverre in strijd zijn met de PRVS. Het betoog faalt.
4. Voorts betoogt de stichting dat de in de plannen voorziene woningen via de Purmerenderweg zullen worden ontsloten en dat die weg de toename van verkeer niet goed aan kan. Volgens de stichting moeten in dit opzicht de plannen in samenhang worden bezien met de reeds gerealiseerde woningbouwplannen. De aansluiting van de Purmerenderweg op de N244 is, zo betoogt de stichting, niet gerealiseerd en het is maar zeer de vraag of dit zal gebeuren, nu ten minste één bewoner moet worden onteigend en op die locatie sprake is van aantasting van het werelderfgoed. Volgens de stichting is het noodzakelijk om de Purmerenderweg anders in te richten.
4.1. De raad heeft verwezen naar een verkeersonderzoek van Goudappel Coffeng uit 2010, waaruit volgt dat de Purmerenderweg het verkeersaanbod kan afwikkelingen. De Purmerenderweg zal voorlopig niet worden heringericht, omdat eerst de gevolgen van de aansluiting van de N244 worden afgewacht, aldus de raad. De raad heeft daarbij toegelicht dat de aansluiting van de Purmerenderweg op de N244 is opgenomen in het inpassingsplan N244 van de provincie Noord-Holland. De raad heeft ter zitting aangegeven dat dit inpassingsplan inmiddels is vastgesteld, maar dat het nog niet onherroepelijk is en dat, wanneer het inpassingsplan onherroepelijk wordt, de aansluiting van de N244 bijdraagt aan de conclusie dat zich op de Purmerenderweg geen ernstige verkeersgevolgen voordoen en dat, wanneer het inpassingsplan niet onherroepelijk zou worden, eventuele herinrichting van de Purmerenderweg nader zal worden bezien.
4.2. In het kader van de beroepsprocedure tegen het bestemmingsplan "Zuidoostbeemster I" is een beoordeling uitgevoerd van de verkeerssituatie op de Purmerenderweg, die heeft geresulteerd in de notitie "Verkeer bestemmingsplan Zuidoostbeemster. Beoordeling verkeerssituatie" van Goudappel Coffeng van 15 februari 2010. Daarin komt naar voren dat met de woningbouw van Zuidoostbeemster I, in totaal 750 woningen, zonder aansluiting op de N244, een maximale autoverkeersintensiteit op de Purmerenderweg wordt verwacht van circa 9.900 motorvoertuigen per etmaal. Volgens deze notitie is afwikkeling van het geprognosticeerde verkeersaanbod op de huidige Purmerenderweg mogelijk. De vorm, de functie en het gebruik van de Purmerenderweg zijn echter thans niet optimaal op elkaar afgestemd. Zowel verkeerstechnisch als ruimtelijk is het wenselijk de Purmerenderweg anders in te richten, aldus de notitie. Verder is in deze notitie vermeld dat het provinciebestuur de aanleg van de aansluiting van de Purmerenderweg op de N244 mee neemt in het inpassingsplan. Volgens de notitie is de realisatie van de aansluiting op de N244 gunstig voor de situatie op de Purmerenderweg.
4.3. De Afdeling overweegt dat de stichting niet kan worden gevolgd in haar stelling dat de gevolgen van de plannen voor de verkeerssituatie niet in samenhang zijn bezien met de andere woningbouwplannen, nu in de notitie is uitgegaan van de gevolgen voor het verkeer van 750 woningen.
Wat betreft de stellingen van de stichting over de aansluiting van de Purmerenderweg op de N244 en over de herinrichting van de Purmerenderweg, overweegt de Afdeling dat uit de notitie volgt dat een herinrichting van de Purmerenderweg wenselijk is, maar niet dat die ook noodzakelijk is voor een goede verkeersafwikkeling. Daarbij betrekt de Afdeling dat in de notitie, uitgaande van de situatie dat de aansluiting niet wordt gerealiseerd, is geconcludeerd dat afwikkeling van het geprognosticeerde verkeersaanbod op de huidige Purmerenderweg mogelijk is. De stichting heeft de juistheid van de notitie niet gemotiveerd betwist. Gezien het vorenstaande biedt hetgeen de stichting heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet, onder verwijzing naar voormelde notitie, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plannen geen ernstige verkeersgevolgen hebben voor de verkeerssituatie op de Purmerenderweg. Daarbij neemt de Afdeling tevens in ogenschouw dat in de notitie is uitgegaan van de gevolgen voor het verkeer van 750 woningen, terwijl de thans aan de orde zijnde plannen zien op in totaal 65 woningen, waardoor er in vergelijking met 750 woningen minder gevolgen voor het verkeer zijn te verwachten.
Het betoog faalt.
5. Ten slotte voert de stichting aan dat de aan de orde zijnde plannen samenhangen met andere woningbouwplannen in de omgeving. Volgens de stichting hadden alle woningbouwplannen in één bestemmingsplan moeten worden opgenomen. In ieder geval hadden de aan de orde zijnde plannen in één plan moeten worden opgenomen, aldus de stichting. De stichting betoogt dat de raad de rechtsbescherming bemoeilijkt doordat zij voor ieder afzonderlijk plan opnieuw rechtsmiddelen moet indienen.
5.1. De raad heeft toegelicht dat ten noorden van het plan BP en ten westen van het plan N reeds 42 woningen zijn gerealiseerd in het kader van de eerste fase van de woningbouwontwikkeling. Verder heeft de raad toegelicht dat de keuze voor de ontwikkeling per deelgebied voortvloeit uit de wens invloed te houden op de fasering en voortgang van de uitvoering van de woningbouwontwikkeling.
5.2. De Afdeling overweegt dat de raad beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
5.3. In hetgeen de stichting heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voor zowel plan BP als plan N vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat zich niet een zodanige samenhang voordoet dat voor plan BP en plan N één bestemmingsplan in procedure gebracht had moeten worden. Hierbij betrekt de Afdeling dat de onderscheiden plangebieden niet aan elkaar grenzen. Evenmin ziet de Afdeling in hetgeen de stichting heeft aangevoerd grond voor het oordeel dat de raad voor alle woningbouwplannen één bestemmingsplan in procedure had moeten brengen. Hierbij neemt de Afdeling tevens in aanmerking dat de stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat de rechtsbescherming door de keuze van de raad voor een ontwikkeling per deelgebied wordt bemoeilijkt. De stichting is immers in het kader van zowel plan N als plan BP in de gelegenheid geweest een zienswijze naar voren te brengen en beroep in te stellen. Voorts dient in het kader van eventueel nog op te stellen plannen eveneens de in de Wro neergelegde procedure te worden doorlopen. Ook neemt de Afdeling in aanmerking dat bij het onderzoek naar de effecten van de thans aan de orde zijnde plannen, bijvoorbeeld voor wat betreft het verkeer op de Purmerenderweg, rekening is gehouden met de samenhang tussen de verschillende deelplannen. Het betoog faalt.
6. Gezien het vorenstaande zijn de beroepen van de stichting tegen de plannen ongegrond.
De beroepen tegen de omgevingsvergunningen
7. De stichting heeft aan de beroepen tegen de omgevingsvergunningen geen gronden ten grondslag gelegd, die hiervoor nog niet zijn behandeld. Nu de hiervoor behandelde beroepsgronden falen, zijn ook de beroepen tegen de omgevingsvergunningen ongegrond.
Proceskosten
8. Nu een eerdere zitting geen doorgang kon vinden wegens de omstandigheid dat tijdens die zitting bleek dat de Afdeling het verweerschrift van de raad ten onrechte niet aan de overige partijen heeft toegezonden, wordt aanleiding gezien de hiermee verband houdende kosten door de griffier te laten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen ongegrond;
II. gelast dat de griffier aan de stichting Stichting Beemstergroen in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 526,20 (zegge: vijfhonderdzesentwintig euro en twintig cent) vergoedt;
III. gelast dat de griffier aan de raad van de gemeente Beemster en het college van burgemeester en wethouders van Beemster in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1837,56 (zegge: achttienhonderdzevenendertig euro en zesenvijftig cent) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Van Loo
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2014
418.