ECLI:NL:RVS:2014:3732

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
201402113/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging nationaliteit in gemeentelijke basisadministratie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 31 januari 2014 haar beroep ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem had op 5 juni 2012 het verzoek van [appellante] om wijziging van haar nationaliteit in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) afgewezen. Het college stelde dat [appellante] geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die een herbeoordeling rechtvaardigden. De rechtbank bevestigde dit standpunt en oordeelde dat de door [appellante] overgelegde documenten, waaronder een vertaalde huwelijksakte en een UNHCR-vluchtelingenpas, niet als bewijs konden dienen voor haar staatloosheid.

Tijdens de zitting op 22 juli 2014 werd [appellante] vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. C. Chen, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. F. Braeken en A.G.H.P. Jonkers. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat de overgelegde documenten geen nieuwe feiten of omstandigheden opleverden die een nieuwe beoordeling rechtvaardigden. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht had geweigerd de nationaliteit van [appellante] te wijzigen in staatloos.

De Afdeling benadrukte dat het bestuursorgaan niet verplicht is om af te wijken van de eis om brondocumenten te overleggen en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de overgelegde documenten niet voldeden aan de eisen van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201402113/1/A3.
Datum uitspraak: 15 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Haarlem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 31 januari 2014 in zaak nr. 13/1953 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2012 heeft het college een verzoek van [appellante] om wijziging van de in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA) van haar vermelde nationaliteit te wijzigen in staatloos afgewezen.
Bij besluit van 2 april 2013 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. C. Chen, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Braeken en A.G.H.P. Jonkers, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet GBA), welke wet op 6 januari 2014 door de Wet basisregistratie personen is vervangen, doch op dit geding nog van toepassing is, worden gegevens over een vreemde nationaliteit ontleend aan een beschikking of uitspraak van een daartoe volgens het ter plaatse geldend recht bevoegde administratieve of rechterlijke instantie, die tot doel heeft tot bewijs te dienen van de betreffende nationaliteit, dan wel opgenomen met toepassing van het betreffende nationaliteitsrecht.
Ingevolge het tweede lid kunnen, indien gegevens over een vreemde nationaliteit niet overeenkomstig het eerste lid kunnen worden verkregen, deze gegevens worden ontleend aan een geschrift van een volgens het ter plaatse geldend recht bevoegde autoriteit, dat gegevens vermeldt over die nationaliteit.
Ingevolge het derde lid wordt, indien de betrokkene geen nationaliteit bezit of de nationaliteit niet kan worden vastgesteld, dit gegeven opgenomen. Indien een rechterlijke uitspraak op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap is gedaan, waarbij is vastgesteld dat de betrokkene niet de Nederlandse nationaliteit bezit, wordt daarvan melding gemaakt.
Ingevolge artikel 83, aanhef, onder c en slot, wordt een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om een gegeven over de nationaliteit niet op te nemen gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Awb.
2. Op 16 juni 2011 heeft [echtgenoot van appellante] het college verzocht om de registratie in de GBA van hem, [appellante] en hun kinderen te wijzigen van nationaliteit ‘onbekend’ in staatloos. In de procedure zijn onder meer een vertaling van de huwelijksakte 1981 van hem en [appellante] en een verklaring van het Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen (hierna: UNHCR) van 19 december 2002 overgelegd.
Op 16 januari 2012 is het college verzocht om aanvullende stukken, waaronder de vertaalde huwelijksakte uit 1981 en een UNHCR-vluchtelingenpas van 19 september 2002, in de bezwaarprocedure tegen het besluit van 16 juni 2011 te betrekken.
Bij besluit op bezwaar van 24 januari 2012 heeft het college de nationaliteit van [echtgenoot van appellante] en zijn [dochter] in de GBA gewijzigd in staatloos op grond van de overgelegde verklaring van het UNHCR van 19 december 2002. Van de overige gezinsleden, waaronder [appellante], heeft het college de in de GBA vermelde nationaliteit niet gewijzigd. Tegen dit besluit op bezwaar is geen beroep ingesteld. De twee andere kinderen zijn inmiddels als staatloos geregistreerd in de GBA door het ter zake bevoegde college.
2.1. Uit het besluit van 5 juni 2012 blijkt dat het college het verzoek van 16 januari 2012 om aanvullende stukken mee te nemen heeft opgevat als nieuwe aanvraag en deze niet bij de eerdere besluitvorming heeft betrokken. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de door [appellante] op 16 januari 2012 overgelegde documenten niet is af te leiden dat zij staatloos is. In haar vertaalde huwelijksakte is slechts vermeld dat [appellante] niet-Koeweitse is. In haar UNHCR-vluchtelingenpas van 19 september 2002 is vermeld als nationaliteit: ‘zonder’. Omdat in dit document ook is vermeld dat [appellante] geen paspoort bezit, moet de vermelding nationaliteit ‘zonder’ volgens het college zo worden gelezen dat haar nationaliteit niet is vast te stellen omdat die niet aantoonbaar is. Volgens het college leidt het niet kunnen aantonen welke nationaliteit een persoon heeft niet automatisch tot de conclusie dat die persoon staatloos is. Bovendien blijkt uit een recentere verklaring van het UNHCR van 19 december 2002 dat [appellante] de Koeweitse nationaliteit heeft en derhalve de Koeweitse ambassade moet benaderen. Omdat met het verzoek van [appellante] op 16 januari 2012 en de daarbij ingestuurde documenten volgens het college geen nieuwe feiten zijn aangevoerd, heeft het college de aanvraag onder verwijzing naar het besluit van 24 januari 2012 afgewezen overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:6 van de Awb. Met betrekking tot een op 9 mei 2012 overgelegde vertaalde geboorteakte van [appellante] heeft het college zich op het standpunt gesteld dat met de vermelding in de vertaalde geboorteakte dat de ouders van [appellante] niet-Koeweits zijn niet vaststaat dat de ouders staatloos zijn. De nationaliteit van [appellante] is niet vermeld in de vertaalde geboorteakte.
In bezwaar heeft het college het besluit van 5 juni 2012 gehandhaafd. Hieraan heeft het ten grondslag gelegd dat [appellante] geen brondocumenten als bedoeld in artikel 43 van de Wet GBA heeft overgelegd die haar staatloosheid aantonen.
3. De rechtbank heeft overwogen dat de vertaalde huwelijksakte uit 1981 al in de eerdere besluitvorming is betrokken en dat van de overige door [appellante] overgelegde documenten niet valt in te zien waarom deze niet eerder konden worden overgelegd. Het college heeft zich volgens haar overigens terecht op het standpunt gesteld dat de overgelegde documenten geen gegevens bevatten als bedoeld in artikel 43 van de Wet GBA en derhalve geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden opleveren die een nieuwe rechterlijke beoordeling rechtvaardigen. De ingebrachte documenten kunnen geen afbreuk doen aan het besluit van 24 januari 2012, aldus de rechtbank.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij nog steeds geen brondocumenten heeft overgelegd in de zin van artikel 43 van de Wet GBA en dat de wel ingebrachte documenten geen afbreuk kunnen doen aan het besluit van 24 januari 2012. Met dit oordeel heeft de rechtbank miskend dat het college bevoegd is af te wijken van de harde eis om brondocumenten te overleggen en haar als staatloze te registreren. Hiertoe voert zij aan dat het college de nationaliteit van haar echtgenoot en haar [dochter] heeft gewijzigd in staatloos op grond van de verklaring van het UNHCR van 19 december 2002. Door dit document wel als brondocument aan te merken, meet het college volgens [appellante] met twee maten. Daarbij heeft de rechtbank miskend dat haar geboorteakte wel een brondocument is. Bovendien is de rechtbank volgens [appellante] het college ten onrechte in diens standpunt gevolgd dat uit dit document niet kan worden afgeleid dat zij staatloos is. Uit het document volgt dat haar ouders niet de Koeweitse nationaliteit bezitten. Volgens haar is het voldoende dat zij aantoont dat zij niet de Koeweitse nationaliteit bezit om als staatloze te worden geregistreerd. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte niet onderkend dat het voor haar onmogelijk is te bewijzen dat zij staatloos is omdat zij dan van alle staten van de wereld een verklaring behoeft dat zij niet de nationaliteit van die specifieke staat bezit. [appellante] wijst erop dat er in Nederland geen centrale autoriteit is die bevoegd is om staatloosheid vast te stellen.
4.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de huwelijksakte uit 1981 reeds door het college is betrokken bij het nemen van het eerdere besluit van 24 januari 2012. Derhalve is dit document niet als bewijsstuk van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb aan te merken. Met betrekking tot de geboorteakte van [appellante] heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat dit document geen nieuwe rechterlijke beoordeling rechtvaardigt omdat het niet kan afdoen aan het eerdere besluit van 24 januari 2012, aangezien de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat de vertaalde geboorteakte geen geschrift is in de zin van artikel 43 van de Wet GBA, reeds omdat die geboorteakte geen gegevens over de nationaliteit van [appellante] bevat. Reeds hierom faalt het betoog.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Langeveld-Mak
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2014
317-805.