ECLI:NL:RVS:2014:3734

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
201401999/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Wensink Noord/Wensink Zuid, herziening Fietssnelweg 1e fase

Op 15 oktober 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Wensink Noord/Wensink Zuid, herziening Fietssnelweg 1e fase". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Borne op 10 december 2013, voorziet in de aanleg van een fietssnelweg in het Bornse deel van de F35. Tegen dit besluit hebben drie appellanten, wonend en gevestigd in Borne, beroep ingesteld. De appellanten betogen onder andere dat de raad gebrekkig heeft gecommuniceerd over het plan en dat er onvoldoende inspraakmogelijkheden zijn geboden. De Afdeling overweegt dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat de communicatie rondom de terinzagelegging aan de wettelijke vereisten voldeed. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De appellanten hebben ook aangevoerd dat de raad niet voldoende rekening heeft gehouden met hun belangen, zoals privacy en wateroverlast. De Afdeling oordeelt dat de raad de belangen van de appellanten in zijn afweging heeft betrokken en dat de gekozen locatie voor de fietssnelweg, aan de noordoostzijde van de spoorlijn, de voorkeur geniet op basis van veiligheid en gebruiksdoeleinden. De Afdeling wijst erop dat de raad niet verplicht is om een gedetailleerde invulling van de fietssnelweg vast te leggen en dat de flexibiliteit om in overleg met omwonenden de exacte ligging te bepalen, een legitieme keuze is.

Uiteindelijk verklaart de Afdeling de beroepen ongegrond, wat betekent dat het bestemmingsplan in stand blijft. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van de raad en de terughoudende toetsing door de Afdeling in zaken van ruimtelijke ordening.

Uitspraak

201401999/1/R1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Borne,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Borne, en [appellant sub 2C], gevestigd te Borne,
en
de raad van de gemeente Borne,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Wensink Noord/Wensink Zuid, herziening Fietssnelweg 1e fase" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en [appellante sub 2C] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] en [appellante sub 2C] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2014, waar [appellant sub 1], in persoon, en [appellant sub 2] en [appellante sub 2C], vertegenwoordigd door mr. I.F.M. Kwint, werkzaam bij Arag rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door A.B.M. Bruins en J.A. Wissink, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het plan voorziet in het Bornse deel van de fietssnelweg F35.
Het plangebied wordt globaal begrensd door de spoorlijn Almelo-Enschede, de wijken Wensink Noord en Wensink Zuid, de Stationsstraat/Deldensestraat en de Amerikalaan.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. [appellant sub 1] voert aan dat de raad gebrekkig heeft gecommuniceerd over het plan. In dit verband betoogt hij dat in strijd met de "Tracéstudie fietssnelweg F35 in Borne" van september 2011 (hierna: de Tracéstudie) geen communicatieplan is opgesteld.
3.1. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1] naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat het plan onzorgvuldig is voorbereid. Daartoe overweegt de Afdeling dat is voldaan aan de wettelijke vereisten terzake van de kennisgeving van de terinzagelegging, zodat een ieder de mogelijkheid heeft gehad om tegen het ontwerpplan een zienswijze naar voren te brengen. Voor zover [appellant sub 1] beoogt te betogen dat onvoldoende mogelijkheden tot inspraak zijn geboden, overweegt de Afdeling dat het bieden van inspraak geen deel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Dat vooraf geen inspraak is geboden of overleg is gevoerd kan als zodanig geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Gelet hierop kan aan hetgeen in de Tracéstudie is vermeld over het communicatieplan, wat daar verder ook van zij, niet de betekenis worden toegekend die [appellant sub 1] daaraan toegekend wenst te zien. Het betoog faalt.
4. Voorts voert [appellant sub 1] aan dat de zienswijzen in strijd met hetgeen in de Tracéstudie en in een brief van 5 maart 2012 van een beleidsmedewerker van de gemeente Borne is vermeld niet door een onafhankelijke commissie zijn beoordeeld.
4.1. De Afdeling begrijpt het aangevoerde aldus dat [appellant sub 1] aan de Tracéstudie en de brief van 5 maart 2012 de verwachting heeft ontleend dat een onafhankelijke commissie op de zienswijzen zou reageren en dat, nu dit niet is gebeurd, in strijd met het vertrouwensbeginsel is gehandeld.
De Afdeling overweegt dat, daargelaten dat in de Wro noch Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een onafhankelijke commissie op zienswijzen dient te reageren, de Tracéstudie en de brief van 5 maart 2012 ambtelijke stukken betreffen. In dit geval is niet gebleken van omstandigheden die ertoe moeten leiden dat het gestelde in de Tracéstudie dan wel de brief van 5 maart 2012 met betrekking tot de onafhankelijke commissie moet worden toegerekend aan de raad. [appellant sub 1] heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat een onafhankelijke commissie op de zienswijzen zou reageren. De raad heeft op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld. Het betoog faalt.
5. Ook voert [appellant sub 1] aan dat hij op 28 november 2013 een brief heeft verzonden aan de raad, waarin hij heeft aangegeven dat de raad wat betreft de fietssnelweg bij zijn perceel onvoldoende maatwerk heeft geboden. Die brief is ten onrechte niet bij de besluitvorming betrokken, aldus [appellant sub 1].
5.1. De Afdeling ziet in de verwijzing van [appellant sub 1] naar de brief van 28 november 2013 geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit. Daartoe is van belang dat de raad ter zitting heeft aangegeven dat deze brief wel degelijk bij de besluitvorming is betrokken, hetgeen [appellant sub 1] bij die gelegenheid niet heeft weersproken. De Afdeling neemt tevens in aanmerking dat bij de beantwoording van de zienswijze van [appellant sub 1], waarmee de raad bij het besluit heeft ingestemd, is ingegaan op het bieden van maatwerk. Het betoog faalt.
6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en [appellante sub 2C] kunnen zich niet verenigen met het plan. Volgens [appellant sub 2] en [appellante sub 2C] is de fietssnelweg ten onrechte voorzien aan de noordoostzijde van de spoorlijn en vormt de zuidwestzijde van het spoor een betere locatie. [appellant sub 1] betoogt dat onvoldoende is onderzocht of gebruik kon worden gemaakt van de bestaande infrastructuur tussen de Deldensestraat en de Jupiterstraat.
6.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van een bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
De raad heeft toegelicht dat uit het in maart 2009 opgestelde "Masterplan fietssnelweg F35" van de Regio Twente volgt dat de voorkeur van de ligging van het tracé voor het Bornse deel van de fietssnelweg F35 uit gaat naar de noordoostzijde van het spoor. Daarbij is onder meer van belang geacht dat daarmee direct wordt aangesloten op de centrumgebieden in Borne en Hengelo. Voorts komt uit de Tracéstudie naar voren dat het gebruikerspotentieel aan de noordoostzijde van de spoorlijn groter is dan aan de zuidwestzijde van het spoor en dat met de keuze voor de noordoostzijde van het spoor wordt aangesloten op de ligging van het Hengelose gedeelte van de fietssnelweg F35. Verder heeft de raad toegelicht dat de noordoostzijde van het spoor uit oogpunt van sociale veiligheid geschikter is dan de zuidwestzijde van het spoor. Bij een ligging van de fietssnelweg aan de zuidwestzijde van het spoor, zou een fietser zich, volgens de raad, nu het fietspad daar zou komen te liggen tussen het spoor, het geluidsscherm en een hoge geluidswal, relatief minder veilig voelen dan aan de noordoostzijde van het spoor, waar geen geluidswal aanwezig is.
De raad heeft het door [appellant sub 1] aangedragen alternatief om gebruik te maken van de bestaande infrastructuur tussen de Deldensestraat en de Jupiterstraat niet wenselijk geacht, onder meer omdat dat ertoe leidt dat het uitgangspunt van een vrij liggende fietsvoorziening langs het spoor wordt verlaten en voorts de veiligheid zal afnemen ten opzichte van de situatie dat het gehele fietspad langs het spoor ligt.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad de door [appellant sub 2] en [appellante sub 2C] en [appellant sub 1] aangedragen alternatieven bij zijn afweging betrokken. Gelet op de gegeven toelichting heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid niet voor de aangedragen alternatieven hoeven kiezen. Het betoog faalt.
7. Verder betoogt [appellant sub 1] dat de raad ten onrechte ervan heeft afgezien een gedetailleerde invulling van de fietssnelweg ter hoogte van zijn perceel vast te leggen in het plan. Ook voert hij aan dat de raad in strijd met de Tracéstudie de situatie bij zijn perceel niet als knelpunt ziet.
7.1. Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] dat de raad ten onrechte geen gedetailleerde invulling van de fietssnelweg ter hoogte van zijn perceel in het plan heeft vastgelegd, overweegt de Afdeling dat het tot de beleidsvrijheid van de raad behoort om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen. In dat licht bezien biedt het summiere betoog van [appellant sub 1] geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid ervan heeft kunnen afzien een gedetailleerdere invulling van de fietssnelweg ter hoogte van het perceel van [appellant sub 1] in het plan vast te leggen. Daarbij betrekt de Afdeling tevens dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat hij de flexibiliteit wenst te behouden om mede in overleg met omwonenden, zoals [appellant sub 1], de exacte ligging van de fietssnelweg te bepalen. Het betoog faalt.
7.2. In de Tracéstudie zijn meerdere knelpunten beschreven, waaronder het knelpunt dat de fietssnelweg over gronden van particulieren loopt en het, door [appellant sub 1] bedoelde, knelpunt dat de fietssnelweg strak langs particuliere gronden loopt. De raad heeft toegelicht dat de gronden van [appellant sub 1] niet behoeven te worden aangekocht, zodat weliswaar een goede invulling van de fietssnelweg ter hoogte van zijn perceel dient plaats te vinden, maar wat betreft de aankoop van gronden geen knelpunt van toepassing is. Gelet op deze toelichting ziet de Afdeling in het betoog van [appellant sub 1] geen aanleiding voor vernietiging van het besluit. Het betoog faalt.
8. Voorts voert [appellant sub 2] aan dat de in het plan voorziene fietssnelweg leidt tot wateroverlast. Verder betogen [appellant sub 2] en [appellant sub 1] dat de fietssnelweg hun woon- en leefklimaat, met name hun privacy, ernstig aantast. In dit verband vreest [appellant sub 2] dat de erfafscheiding, bestaande uit een taxus- en beukenhaag, als gevolg van zout- en wateroverlast zal verdwijnen. Volgens [appellant sub 2] is het behoud van de erfafscheiding ten onrechte niet in het plan geregeld, gezien het belang hiervan voor het behoud van zijn privacy. Ook voeren [appellant sub 2] en [appellant sub 1] aan dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met geluidsoverlast als gevolg van de fietssnelweg. Voorts betoogt [appellante sub 2C] dat de fietssnelweg tot negatieve gevolgen leidt voor het hoveniersbedrijf, nu als gevolg van de fietssnelweg een deel van de tuin, die als visitekaartje van het hoveniersbedrijf fungeert, zal moeten verdwijnen.
8.1. Op de verbeelding is ter plaatse van de in geding zijnde gronden de bestemming "Verkeer" opgenomen.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder 1, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor wegen met hoofdzakelijk een verkeersfunctie.
Ingevolge lid 4.1, onder 11, zijn deze gronden bestemd voor transport, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater.
8.2. Ter zitting is gebleken dat een hoogteverschil variërend van ongeveer 50 cm tot 1 m zal bestaan tussen de fietssnelweg en het perceel van [appellant sub 2]. Verder volgt uit het verweerschrift en het verhandelde ter zitting dat de fietssnelweg ongeveer 8 cm afwaterend richting dat perceel zal verlopen. De raad heeft toegelicht dat eventueel regenwater zoveel mogelijk wordt opgevangen door het water af te voeren langs een band waar het water vervoerd zal worden naar
diverse kolken, waarbij ter hoogte van het perceel van [appellant sub 2] is gekozen voor zeven kolken voor een oppervlakte van ongeveer 600 m². Dit voorziene gebruik is ter plaatse toegestaan, nu in artikel 4, lid 4.1, onder 11, van de planregels is bepaald dat de voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor transport, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater. Onder deze omstandigheden biedt hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich in zoverre vanwege het plan geen ernstige gevolgen op zijn perceel voordoen.
Ter zitting is gebleken dat de vrees van [appellant sub 2] voor aantasting van zijn privacy vanwege inkijk vanuit de fietssnelweg op zowel zijn woning als zijn tuin betrekking heeft en dat de vrees van [appellant sub 1] voor inkijk slechts op zijn tuin betrekking heeft. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich, gelet op de aard van het gebruik als fietssnelweg en de korte verblijfsduur van de fietsers ter plaatse van de woning en tuin van [appellant sub 2] onderscheidenlijk de tuin van [appellant sub 1], in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet tot een ernstige aantasting van de privacy van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] leidt. Bij dit oordeel betrekt de Afdeling tevens de ligging van de percelen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] naast een spoorlijn en nabij het centrum van Borne. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] dat de raad in de planregels had moeten vastleggen dat met het oog op het behoud van privacy de bestaande erfafscheiding behouden dient te blijven, wordt overwogen dat hiervoor in dit geval geen aanleiding bestaat, omdat ook indien die erfafscheiding niet behouden blijft de raad zich onder de hiervoor genoemde omstandigheden in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich geen ernstige gevolgen wat betreft de privacy van [appellant sub 2] voordoen. Overigens heeft de raad ter zitting toegezegd dat ter plaatse van de bestaande erfafscheiding zo nodig een nieuwe voorziening zal worden getroffen om inkijk te beperken en is ter zitting gebleken dat deze gronden eigendom zijn van de gemeente.
Voorts ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid en ook zonder akoestisch onderzoek te verrichten op het standpunt heeft kunnen stellen dat de fietssnelweg ter plaatse van de percelen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] niet tot ernstige gevolgen voor het akoestisch klimaat leidt, gelet ook op de aard van het gebruik van een fietssnelweg.
Voor zover [appellant sub 1] vreest voor vandalisme en zwerfvuil, wordt overwogen dat dit een kwestie van handhaving is die in deze procedure niet aan de orde kan komen.
Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat als gevolg van de fietssnelweg mogelijk ongeveer 22 m² van het hoekgedeelte van de tuin van [appellant sub 2] zal verdwijnen. Naar het oordeel van de Afdeling is niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg hiervan het hoveniersbedrijf ernstig in de bedrijfsvoering zal worden geraakt. Daarbij betrekt de Afdeling tevens dat de raad heeft toegelicht dat in dat geval het verlies van het oppervlakte aan tuin ruimschoots wordt gecompenseerd, nu ter hoogte van het naastgelegen bedrijfsperceel ongeveer 90 m² in eigendom en 100 m² in gebruik aan [appellant sub 2] wordt overgedragen.
Gelet op het vorenstaande biedt hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 2C] hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die zijn gediend met de fietssnelweg, in het bijzonder de stimulering van fietsverkeer, dan aan de belangen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 2C].
Het betoog faalt.
9. Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2014
418.