ECLI:NL:RVS:2014:374

Raad van State

Datum uitspraak
31 januari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
201311735/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • J.A.W. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van invorderingsbesluit en last onder dwangsom in asbestzaak

Op 6 augustus 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen aan [verzoeker] mondeling gelast de werkzaamheden in en aan het pand op het perceel [locatie] te staken en gestaakt te houden. Dit gebeurde onder het opleggen van een dwangsom van €20.000, totdat een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf het aanwezige asbest had verwijderd. Op 7 augustus 2012 besloot het college tot invordering van de verbeurde dwangsom. Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen verklaarde op 18 november 2013 het beroep van [verzoeker] ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 16 januari 2014 behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat toezichthouders op 6 augustus 2012 constateerden dat een niet-gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf werkzaamheden verrichtte zonder melding aan het college. Dit leidde tot de verzegeling van het perceel. De voorzitter twijfelde of de mondeling opgelegde last onder dwangsom op 6 augustus 2012 rechtsgeldig was, aangezien deze pas op 7 augustus 2012 schriftelijk werd bevestigd. De voorzitter oordeelde dat de last onder dwangsom niet zodanig betekenisvol was dat er een dwangsom kon worden verbeurd, vooral omdat [verzoeker] niet had begrepen dat hij de ernst van de situatie moest inzien.

Gelet op deze overwegingen besloot de voorzitter om de invordering van de dwangsom te schorsen, om onevenredig nadeel voor [verzoeker] te voorkomen. De beslissing werd op 31 januari 2014 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

201311735/2/A1.
Datum uitspraak: 31 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Groningen,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 18 november 2013 in zaak nrs. 13/985 en 13/986 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
Procesverloop
Op 6 augustus 2012 heeft het college [verzoeker] mondeling gelast de werkzaamheden in en aan het pand op het perceel [locatie] (hierna: het pand) te staken en gestaakt te houden en het pand niet te (laten) betreden totdat een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf het aanwezige asbest op basis van de uitkomsten van een asbestinventarisatierapport heeft verwijderd en het perceel is vrijgegeven, onder het opleggen van een dwangsom van €20.000.
Bij besluit van 7 augustus 2012 heeft het college besloten tot invordering van een door [verzoeker] op 6 augustus 2012 verbeurde dwangsom van €20.000.
Bij besluit van 29 juli 2013 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [verzoeker] tegen het besluit van 7 augustus 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 november 2013 heeft de voorzieningenrechter het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 januari 2014, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. M. Gavami, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. I. Simonides, P.J.J. de Groot en A. Blaauw, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Op 6 augustus 2012 om ongeveer 13:30 uur hebben Stok en P. de Groot, toezichthouders van de gemeente, geconstateerd dat een niet-gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf dakplaten met daarin vermoedelijk asbest van het pand verwijderde zonder dat daarvan een melding aan het college was gedaan.
Tevens hebben de toezichthouders geconstateerd dat een deel van het materiaal van het dak waarin vermoedelijk asbest was verwerkt in kleine stukken was verspreid over het perceel.
Naar aanleiding hiervan hebben de toezichthouders om gezondheidsrisico’s te vermijden het perceel verzegeld door een asbestlint te spannen. Daarbij hebben de toezichthouders [verzoeker], voor zover thans van belang, de last onder dwangsom opgelegd als vermeld in het procesverloop.
Op 6 augustus 2012 om ongeveer 17:30 uur hebben toezichthouders van de gemeente, De Groot en A. Meter, geconstateerd dat de verzegeling was verbroken en [verzoeker] en andere personen het perceel hadden betreden.
Op 7 augustus 2012 heeft het college voormelde last onder dwangsom neergelegd in een brief en die brief aan [verzoeker] overhandigd.
3. Het verzoek om voorlopige voorziening strekt tot de schorsing van de bij besluit van 7 augustus 2012 opgelegde invorderingsbeschikking en het besluit op bezwaar van 29 juli 2013, voor zover daarbij voormeld besluit van 7 augustus 2012 in stand is gelaten.
4. Bij de voorzitter bestaat twijfel of de aangevallen uitspraak in hoger beroep in stand zal blijven. Naar voorlopig oordeel kan aan de op 6 augustus 2012 alleen mondeling opgelegde last onder dwangsom niet een zodanige betekenis worden gehecht dat op grond daarvan een dwangsom kon worden verbeurd. Dat op 7 augustus 2012 die last onder dwangsom alsnog op schrift werd gesteld, leidt niet tot een ander oordeel, nu volgens het bestreden besluit de dwangsom op 6 augustus 2012, en derhalve voordat de last bij brief van 7 augustus 2012 aan [verzoeker] was overhandigd, reeds was verbeurd. Bij het vorenstaande wordt in aanmerking genomen dat [verzoeker] ter zitting te kennen heeft gegeven dat hij ernst van de mededeling waarbij hem de last onder dwangsom is opgelegd niet had begrepen.
5. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding, mede ter voorkoming van onevenredig nadeel, de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen van 29 juli 2013, kenmerk DI 13.3797052, voor zover daarbij het invorderingsbesluit van 7 augustus 2012 is gehandhaafd, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen van 7 augustus 2012, kenmerk KL2-201207307/050.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2014
543.