ECLI:NL:RVS:2014:3741

Raad van State

Datum uitspraak
8 oktober 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
201403234/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluiten inzake omgevingsvergunning voor natuurvriendelijke oevers langs de Maasoever te Sint Agatha

Op 8 oktober 2014 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. Het verzoek was ingediend door [verzoekster A], [verzoeker B], [verzoeker C] en [verzoekster D] tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Cuijk, waarbij omgevingsvergunningen zijn verleend voor het aanleggen van natuurvriendelijke oevers langs de Maasoever te Sint Agatha. De omgevingsvergunning was verleend op 2 augustus 2012 en het bezwaar daartegen werd op 24 januari 2013 ongegrond verklaard. De rechtbank Oost-Brabant had op 6 maart 2014 het beroep van de verzoekster ongegrond verklaard, waarna hoger beroep werd ingesteld.

De voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld op 6 oktober 2014. De verzoekster, vertegenwoordigd door [verzoeker C] en bijgestaan door mr. W.J.E. van der Werf, advocaat te Den Haag, vreesde dat de uitvoering van de vergunde werkzaamheden zou leiden tot instabiliteit van haar agrarische gronden. De voorzitter oordeelde dat de omgevingsvergunning was verleend in het kader van een project dat samenhangt met de Europese waterrichtlijn en dat de werkzaamheden reeds waren gestart, ondanks het feit dat de hoofdzaak nog niet was behandeld.

De voorzitter besloot de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Cuijk te schorsen tot aan de uitspraak in de hoofdzaak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoekers. Deze uitspraak heeft een voorlopig karakter en is niet bindend voor de uiteindelijke beslissing in de hoofdzaak.

Uitspraak

201403234/2/A1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster A], [verzoeker B] en [verzoeker C] en [verzoekster D], gevestigd te Sint Agatha, gemeente Cuijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 maart 2014 in zaak nr. 13/1221 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
het college van burgemeester en wethouders van Cuijk.
Procesverloop
Bij besluit van 2 augustus 2012 heeft het college aan [belanghebbende] met betrekking tot in het besluit nader aangeduide kadastrale percelen langs de Maasoever te Sint Agatha, omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van natuur(vriende)lijke oevers.
Bij besluit van 24 januari 2013 heeft het college het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 maart 2014 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 oktober 2014, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [verzoeker C], bijgestaan door mr. W.J.E. van der Werf, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door C.M.A.P. Burgman-Linssen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De omgevingsvergunning is verleend in het kader van een project dat betrekking heeft op het realiseren van 260 km natuur(vriende)lijke Maasoevers. Het project hangt samen met de op 23 oktober 2000 door het Europees Parlement en de Raad vastgestelde Richtlijn 2000/60/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid en wordt in verschillende tranches uitgevoerd. De vergunde werkzaamheden bestaan uit het verwijderen van het zogeheten oeverbeschermingspakket. De oeverbescherming wordt weggenomen tot maximaal 10 m Maasinwaarts en maximaal 25 m landinwaarts. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend voor het projectgebied ten noordoosten van Cuijk tussen kilometerraai 158,3 en 161,0. [verzoekster], die een melkveehouderij en akkerbouwbedrijf in Sint Agatha exploiteert, heeft tussen kilometerraai 155,7 en 174,2, tussen Grave en Gennep, agrarische gronden in eigendom en pacht daar tevens gronden, die grenzen aan een of meer percelen waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft. [verzoekster] vreest dat door uitvoering van de vergunde werkzaamheden, de gronden waarop de omgevingsvergunning ziet, alsmede de door haar in gebruik zijnde landbouwgronden die daarachter liggen, instabiel zullen worden en zullen uitspoelen.
3. Het verzoek strekt tot schorsing van de besluiten van 2 augustus 2012 en 24 januari 2013, nu verzoekster is gebleken dat namens Rijkswaterstaat, de opdrachtgever van het project, op 2 oktober 2014 materieel naar de projectlocatie is gebracht en, naar verzoekster stelt, ogenschijnlijk het voornemen bestaat om op zeer korte termijn met de vergunde werkzaamheden aan te vangen.
4. Ter zitting heeft [verzoeker C] verklaard ter plaatse te hebben waargenomen dat proefsleuven zijn gegraven en dat stenen, die onderdeel uitmaken van de oeverbescherming, zijn opgetild en verplaatst. Van een aanwezige medewerker van de uitvoerder vernam hij dat dit voorbereidende werkzaamheden zijn om eventuele verontreinigingen in de bodem vast te stellen. Het college heeft ter zitting verklaard contact te hebben opgenomen met Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat heeft het college laten weten dat de bedoelde activiteiten voorbereidende werkzaamheden betreffen en dat nog niet met het uitvoeren van de vergunde werkzaamheden is begonnen. Rijkswaterstaat heeft het college tevens laten weten niet bereid te zijn te wachten met het uitvoeren van werkzaamheden tot het moment dat uitspraak in de hoofdzaak is gedaan.
5. Nu niet is gebleken dat Rijkswaterstaat bereid is om, in afwachting van de uitspraak in de hoofdzaak, de activiteiten ter plaatse uit te stellen of te beperken tot voorbereidende werkzaamheden, ziet de Afdeling, mede gelet op de omstandigheid dat de behandeling van de hoofdzaak ter zitting zou plaatsvinden op 6 oktober 2014 en Rijkswaterstaat ondanks dat hij daarmee bekend was, op 2 oktober 2014 met voorbereidende werkzaamheden is begonnen, aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Cuijk van 24 januari 2013, kenmerk RB/KB/Maasoeverzone/W2012-143 bob, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Cuijk van 2 augustus 2012, zonder kenmerk, tot aan de bekendmaking van de uitspraak in de hoofdzaak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Cuijk tot vergoeding van bij [verzoekster A], [verzoeker B] en [verzoeker C] en [verzoekster D] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Cuijk aan [verzoekster A], [verzoeker B] en [verzoeker C] en [verzoekster D] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 493,00 (zegge: vierhonderddrieënnegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Van Driel
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2014
414-619.