201304143/3/R1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Losser,
2. [appellanten sub 2], wonend onderscheidenlijk gevestigd te [plaats] gemeente Losser,
en
de raad van de gemeente Losser,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2014, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. R. Scholten, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand, [appellanten sub 2], in de persoon van [appellant sub 2a], bijgestaan door mr. J.F. Sabaroedin, advocaat te Enschede, en de raad, vertegenwoordigd door H.A.M. Plegt, G.H. Kwekkeboom en A.G.J. Nijland, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak van 30 april 2014, met zaak nr. 201304143/1/R1, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen twaalf weken na de verzending van deze uitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 19 maart 2013 te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 10 juni 2014 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "Buitengebied, Veegplan 2013" vastgesteld.
[appellant sub 1] en [appellanten sub 2] zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld naar voren te brengen. [appellanten sub 2] hebben een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het beroep van [appellant sub 1]
1. De Afdeling heeft in 5.8 van de tussenuitspraak geoordeeld dat het besluit van 19 maart 2013 kan leiden tot een beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderij van [appellant sub 1]. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom een eventuele beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderij aanvaardbaar is, zodat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering.
2. Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak is het beroep van [appellant sub 1] gegrond. Het besluit van 19 maart 2013 dient te worden vernietigd wat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen - Voormalig boerderij" voor het perceel [locatie a], voor het gedeelte van deze gronden dat gesitueerd is binnen een straal van 50 m tot het perceel [locatie b].
3. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen twaalf weken na de verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van overweging 10 alsnog toereikend te motiveren waarom een beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderij van [appellant sub 1] vanwege de bestemming voor het perceel [locatie a] aanvaardbaar is dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling.
4. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 10 juni 2014 de planregeling voor het perceel [locatie a] gewijzigd ten opzichte van het besluit van 19 maart 2013. De raad heeft voorzien in de aanduiding "wonen uitgesloten" voor de gronden met de bestemming "Wonen - Voormalig boerderij" die gelegen zijn binnen een straal van 50 m tot het perceel van [appellant sub 1]. Tevens is artikel 33, lid 33.4, van de planregels aangevuld. In samenhang bezien hebben deze wijzigingen tot gevolg dat op het gedeelte van het perceel waaraan genoemde aanduiding is toegekend, het gebruik van de gronden en gebouwen voor wonen of ander permanent menselijk verblijf niet is toegelaten.
5. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft een beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
6. De raad is met het besluit van 10 juni 2014 geheel tegemoetgekomen aan het beroep van [appellant sub 1]. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, is daarom geen beroep van rechtswege ontstaan tegen het besluit van 10 juni 2014 waarbij de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, Veegplan 2013" heeft vastgesteld.
Het beroep van [appellanten sub 2]
7. De Afdeling heeft in 16.2 van de tussenuitspraak geoordeeld dat het besluit van 19 maart 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie c] onzorgvuldig is voorbereid, nu de raad heeft erkend dat dat plandeel groter had moeten zijn dan in de verbeelding was opgenomen.
8. Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak is het beroep van [appellanten sub 2] gegrond. Het besluit van 19 maart 2013 dient te worden vernietigd wat betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie c].
9. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen twaalf weken na de verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van overweging 16.3 te onderzoeken aan welke gronden op het perceel [locatie c] ten onrechte niet de bestemming "Bedrijf" is toegekend en aan de hand hiervan het bestreden besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling.
10. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 10 juni 2014 de planregeling voor het perceel [locatie c] gewijzigd ten opzichte van het besluit van 19 maart 2013. De raad heeft voorzien in een groter plandeel met de bestemming "Bedrijf".
11. De raad is met het besluit van 10 juni 2014 geheel tegemoetgekomen aan het beroep van [appellanten sub 2]. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, is daarom geen beroep van rechtswege ontstaan tegen het besluit van 10 juni 2014 waarbij de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, Veegplan 2013" heeft vastgesteld.
12. In de zienswijze verzoeken [appellanten sub 2] om vergoeding van schade wegens gederfde omzet en het verrichten van activiteiten omdat de raad heeft erkend dat hij onjuist heeft gehandeld.
12.1. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (hierna: Wns), voor zover betrekking hebbend op schadevergoeding, in werking getreden. Uit het in artikel IV, eerste lid, van de Wns neergelegde overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
12.2. Voor zover [appellanten sub 2] een verzoek doen om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb, zoals dat artikel luidde ten tijde van belang, wordt overwogen dat dit verzoek wordt afgewezen, nu de gestelde schade niet is onderbouwd met gegevens en bescheiden. Dit staat er evenwel niet aan in de weg dat [appellanten sub 2] bij de raad een verzoek om schadevergoeding kunnen indienen, voorzien van gegevens en bescheiden.
Proceskostenveroordeling
13. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van het betoog van [appellanten sub 2] dat alle in verband met de procedure gemaakte kosten dienen te worden vergoed op grond van artikel 8:75 van de Awb, overweegt de Afdeling het volgende. Het door de raad aan [appellanten sub 2] te betalen forfaitaire bedrag in verband met verleende rechtsbijstand is bepaald met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb in samenhang met de bepalingen in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb). De Afdeling ziet in hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding om met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb, een hogere vergoeding toe te kennen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Losser van 19 maart 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied", voor zover het betreft:
a. het plandeel met de bestemming "Wonen - Voormalig boerderij" voor het perceel [locatie a], voor het gedeelte van deze gronden dat gesitueerd is binnen een straal van 50 m tot het perceel [locatie b];
b. het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie c];
III. veroordeelt de raad van de gemeente Losser tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:
a. [appellant sub 1] tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
b. [appellanten sub 2] tot een bedrag van € 1271,04 (zegge: twaalfhondereenenzeventig euro en vier cent), waarvan € 1217,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Losser aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:
a. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 1];
b € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor [appellanten sub 2] met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Zwemstra
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2014
91-763-739.