201303360/2/A3.
Datum uitspraak: 22 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 25 februari 2013 in zaak nr. 12/2341 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2011 heeft de minister, voor zover thans van belang, geweigerd [appellante] in het Register voor beëdigde tolken en vertalers (hierna: het register) in te schrijven als tolk in de talencombinatie Nederlands - Italiaans.
Bij afzonderlijk besluit van dezelfde datum heeft de minister, voor zover thans van belang, geweigerd [appellante] in het register in te schrijven als tolk in de talencombinatie Nederlands - Russisch.
Bij besluit van 14 mei 2012 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2013, waar [appellante], en de minister, vertegenwoordigd door mr. F. Kabbouti, werkzaam bij de raad voor rechtsbijstand, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 2 april 2014 in zaak nr. 201303360/1/A3 heeft de Afdeling de minister opgedragen om binnen twintig weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen eventueel een nieuw besluit te nemen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 8 juli 2014 heeft de minister een nieuw besluit genomen.
Bij brief van 11 juli 2014 is [appellante] in de gelegenheid gesteld haar zienswijze over dat besluit naar voren te brengen.
Bij schrijven van 20 augustus 2014 heeft [appellante] haar zienswijze naar voren gebracht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de tussenuitspraak is overwogen dat niet in geschil is dat bij totstandkoming van het advies van de commissie beëdigde tolken en vertalers (hierna: commissie btv) de werkervaring van [appellante] gedurende de periode 2003 tot 2007 en haar werkervaring als simultaantolk in andere talencombinaties buiten beschouwing zijn gelaten en het advies derhalve wat betreft zorgvuldigheid en wijze van totstandkoming gebreken vertoont, hetgeen de minister in het besluit van 14 mei 2012 ook heeft onderkend. Gelet hierop had het op de weg van de minister gelegen om, alvorens een besluit op het bezwaar van [appellante] te nemen, de commissie btv opnieuw advies te vragen over de inschrijving van [appellante] waarbij de eerder buiten beschouwing gelaten werkervaring alsnog in de overwegingen wordt betrokken. Nu de minister dit heeft nagelaten en het gebrekkige advies aan het besluit van 14 mei 2012 ten grondslag heeft gelegd, is het besluit van 14 mei 2012 in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb tot stand gekomen, aldus de tussenuitspraak.
2. De minister heeft bij het besluit van 8 juli 2004 [appellante] met ingang van 9 juli 2014 in het register ingeschreven als tolk in de talencombinatie Nederlands - Italiaans onderscheidenlijk Nederlands - Russisch. Daarmee is inhoudelijk geheel tegemoet gekomen aan [appellante], zodat geen beroep van rechtswege is ontstaan waarop nog dient te worden beslist.
3. Gelet op hetgeen is overwogen onder 1 is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de minister van 14 mei 2012 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
4. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, voor zover betrekking hebbend op schadevergoeding, in werking getreden. Uit het in artikel IV, eerste lid, van die wet neergelegde overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold voor inwerkingtreding van die wet op dit geding van toepassing blijft.
[appellante] heeft verzocht om schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 van de Awb. Aangezien de Afdeling thans over onvoldoende gegevens beschikt om dat verzoek te beoordelen, zal zij, gelet op artikel 8:73, tweede lid, ter voorbereiding van een uitspraak hieromtrent het onderzoek heropenen.
5. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 25 februari 2013 in zaak nr. 12/2341;
III. verklaart het bij de rechtbank tegen het besluit van 14 mei 2012, kenmerk Wbtv-nr 1970, ingediende beroep gegrond;
IV. vernietigt dat besluit;
V. bepaalt dat het onderzoek wordt heropend onder nummer 201408465/1/A2 ter voorbereiding van een nadere uitspraak omtrent de gevorderde schadevergoeding;
VI. veroordeelt de minister van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 98,52 (zegge achtennegentig euro en tweeënvijftig cent);
VII. gelast dat de minister van Veiligheid en Justitie aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 395,00 (zegge: driehonderdvijfennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Vlasblom w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2014
280.