201307332/3/R4.
Datum uitspraak: 22 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
en
de raad van de gemeente Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoek van Holland-Bedrijventerreinen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 16 april 2014 in zaak nr. 201307332/1/R4, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 4 juli 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 10 juli 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoek van Holland-Bedrijventerreinen" gewijzigd vastgesteld om de gebreken die in de tussenuitspraak zijn genoemd te herstellen.
Over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld heeft [appellant] een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Tussenuitspraak
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat ter zitting niet duidelijk is geworden welke categorie van de bij de planregels gevoegde lijst van bedrijfsactiviteiten van toepassing is op de bedrijfsactiviteiten van [appellant] en dat de raad gelet hierop niet inzichtelijk heeft gemaakt of de bestaande bedrijfsactiviteiten van [appellant] in het plan als zodanig zijn bestemd. Volgens de Afdeling is het bestreden besluit van 4 juli 2013 in zoverre niet met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid genomen.
2. De Afdeling heeft tevens in de tussenuitspraak geoordeeld dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het wenselijk is voor de percelen aan de [locaties], waar [appellant] met zijn bedrijf is gevestigd, de maximaal toegestane bedrijfscategorie ten opzichte van het voorheen geldende plan te verlagen van categorie 4 naar categorie 3.2 van de bij de planregels behorende lijst van bedrijfsactiviteiten. Volgens de tussenuitspraak is de motivering van de raad dat het niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening om binnen een afstand van 200 meter tot nabij het plangebied voorziene woningbouw bedrijven behorende tot bedrijfscategorie 4 toe te staan, voor de percelen van [appellant] aan de [locaties] ontoereikend, omdat deze percelen zijn gelegen op meer dan 200 meter van het gebied waar woningbouw is voorzien.
3. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak voorts geoordeeld dat artikel 7, lid 7.3.3, van de planregels niet met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid is vastgesteld. Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat in deze bepaling het gebruik als bedrijfswoning op de percelen aan de Zekkenstraat 51 en 74 nader is geregeld, terwijl de raad heeft beoogd het gebruik als bedrijfswoning op de percelen aan de Zekkenweg 51 en 74 nader te regelen.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit van de raad van 4 juli 2013, gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd, voor zover het betreft:
a. het plandeel met de bestemming "Bedrijf-4" dat betrekking heeft op de percelen aan de [locaties], wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
b. de vaststelling van artikel 7, lid 7.3.3, van de planregels, voor zover hierin Zekkenstraat wordt genoemd, wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
5. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om met inachtneming van overweging 5.3 de bedrijfsactiviteiten van [appellant] op de percelen aan de [locaties] nader te inventariseren en te bezien of deze bedrijfsactiviteiten als zodanig zijn bestemd of alsnog als zodanig moeten worden bestemd in het bestemmingsplan.
Tevens heeft de Afdeling de raad opgedragen om met inachtneming van overweging 5.4 alsnog te motiveren waarom het in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is om in het plan voor de percelen aan de [locaties] de toegestane bedrijfscategorie te beperken tot maximaal categorie 3.2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij de planregels, dan wel voor deze percelen een andere planregeling vast te stellen.
Voorts heeft de Afdeling de raad opgedragen om met inachtneming van overweging 6.3 het besluit te wijzigen door de vaststelling van een andere planregeling.
De Afdeling heeft in de tussenuitspraak bepaald dat bij de voorbereiding van het nieuwe besluit afdeling 3.4 van de Awb niet behoeft te worden toegepast en dat het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze dient te worden bekendgemaakt.
Herstelbesluit
6. Bij besluit van 10 juli 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoek van Holland-Bedrijventerreinen" gewijzigd vastgesteld.
De raad heeft aan de bij de planregels gevoegde lijst van bedrijfsactiviteiten de activiteiten ‘timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout’ zonder beperking in het productieoppervlak toegevoegd. Volgens de lijst van bedrijfsactiviteiten behoren deze activiteiten tot bedrijfscategorie 3.2.
Tevens heeft de raad in de plantoelichting nader toegelicht waarom het wenselijk is de toegestane bedrijfscategorie op het bedrijventerrein "De Zekken", waar de gronden van [appellant] zijn gelegen, te beperken tot maximaal categorie 3.2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten.
Voorts heeft de raad besloten in artikel 7, lid 7.3.3, van de planregels Zekkenstraat te wijzigen in Zekkenweg.
7. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Het herstelbesluit is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van het geding. Het beroep van [appellant] wordt geacht van rechtswege mede te zijn gericht tegen het herstelbesluit.
8. [appellant] betoogt in zijn zienswijze zich nog steeds niet te kunnen verenigen met de in het plan opgenomen beperking van de op het bedrijventerrein "De Zekken" toegestane bedrijfscategorie tot maximaal categorie 3.2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten. Volgens [appellant] zijn zijn bestaande bedrijfsactiviteiten door deze beperking niet langer als zodanig bestemd, hetgeen volgens hem met het herstelbesluit niet is hersteld. Hiertoe voert hij aan dat hij op het bedrijventerrein "De Zekken" een bouwbedrijf en een meubelfabriek exploiteert met een totaal productieoppervlak van ongeveer 1.050 m2. Bovendien is volgens [appellant] bij de beperking van de maximaal toegestane bedrijfscategorie geen rekening gehouden met zijn plannen voor het plaatsen van een afzuiginstallatie alsmede met mogelijke geluidhinder van zijn bouwbedrijf, waarbij hij wijst op de 24-uursservice van zijn bedrijf.
Tevens betoogt [appellant] dat de raad in het herstelbesluit nog steeds niet genoegzaam heeft gemotiveerd waarom het wenselijk is de maximaal toegestane bedrijfscategorie op het bedrijventerrein "De Zekken" te beperken tot maximaal categorie 3.2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten.
8.1. In het raadsvoorstel staat dat het bedrijf van [appellant] een houtverwerkings- en een bouwbedrijf betreft met een productieoppervlak van meer dan 200 m2 en dat de bedrijfsactiviteiten hoofdzakelijk zijn gericht op het vervaardigen van houtproducten. De Afdeling is van oordeel dat deze bedrijfsactiviteiten met het herstelbesluit in het plan als zodanig zijn bestemd nu aan de lijst van bedrijfsactiviteiten de categorie ‘timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout’, zonder beperking in het productieoppervlak, als bedrijfscategorie 3.2 is toegevoegd. Voor zover [appellant] stelt dat hij tevens een meubelfabriek exploiteert, overweegt de Afdeling dat deze bedrijfsactiviteit, zonder beperking in het productieoppervlak, volgens de lijst van bedrijfsactiviteiten eveneens behoort tot bedrijfscategorie 3.2. De exploitatie van een meubelfabriek is dan ook eveneens op de percelen van [appellant] toegestaan.
Wat betreft het voornemen van [appellant] om een afzuiginstallatie te plaatsen, overweegt de Afdeling dat de raad in de zienswijzennota heeft toegelicht dat het plaatsen van een afzuiginstallatie niet leidt tot een wijziging van de op het bedrijf van toepassing zijnde bedrijfscategorie. De Afdeling ziet, gezien ook de door [appellant] bij zijn beroepschrift overgelegde correspondentie met een medewerker van de milieudienst Rijnmond, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld.
Voor zover [appellant] wijst op mogelijke geluidhinder van zijn bedrijfsactiviteiten, overweegt de Afdeling dat de bedrijfsactiviteiten van [appellant] wat betreft geluidhinder niet worden gereguleerd door het onderhavige bestemmingsplan, maar door de op het bedrijf van toepassing zijnde milieuregelgeving.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat door de beperking van de op het bedrijventerrein "De Zekken" toegestane bedrijfscategorie tot maximaal categorie 3.2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten de bestaande bedrijfsactiviteiten van [appellant] niet langer als zodanig zijn bestemd.
8.2. Wat betreft de reden van de raad om de op het bedrijventerrein "De Zekken" toegestane bedrijfscategorie te beperken tot maximaal categorie 3.2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten, volgt uit de aan het herstelbesluit ten grondslag gelegde toelichting dat deze beperking niet alleen is ingegeven door de ontwikkeling van woningbouw nabij het plangebied, maar volgens de raad tevens wenselijk is om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de op het bedrijventerrein gesitueerde bedrijfswoningen te waarborgen. De Afdeling acht deze nadere motivering van de raad niet onredelijk. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit de aan het herstelbesluit ten grondslag gelegde toelichting tevens blijkt dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan een inventarisatie is gemaakt van alle op het bedrijventerrein gevestigde bedrijven en dat uit deze inventarisatie blijkt dat op het bedrijventerrein geen bedrijven zijn gevestigd die in een hogere bedrijfscategorie dan categorie 3.2 vallen.
De door [appellant] aangevoerde omstandigheid dat reeds in het voorgaande bestemmingsplan op het bedrijventerrein "De Zekken" bedrijfswoningen waren toegestaan zonder de toegestane bedrijfscategorie te beperken tot maximaal categorie 3.2, doet niet af aan de deugdelijkheid van de nadere motivering. Hiertoe overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van een actueel planologisch kader op basis van huidige planologische inzichten wat betreft de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de maximaal op het bedrijventerrein toegestane bedrijfscategorie tot een andere afweging kan komen dan bij de vaststelling van het voorheen geldende plan.
8.3. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat met het herstelbesluit niet aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht wat betreft het inventariseren en mogelijk alsnog als zodanig bestemmen van de bestaande bedrijfsactiviteiten van [appellant] is voldaan. Evenmin ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de keuze van de raad om op het bedrijventerrein "De Zekken" de toegestane bedrijfscategorie te beperken tot maximaal categorie 3.2, onvoldoende is gemotiveerd.
De betogen falen.
9. Wat betreft de wijziging van artikel 7, lid 7.3.3, van de planregels heeft [appellant] in zijn zienswijze aangegeven op dit punt te kunnen instemmen met het herstelbesluit.
10. Gelet op het voorgaande is het van rechtswege ontstane beroep tegen het herstelbesluit van 10 juli 2014 ongegrond.
Proceskosten
11. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 4 juli 2013, gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Rotterdam van 4 juli 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hoek van Holland-Bedrijventerreinen", voor zover het betreft:
a. het plandeel met de bestemming "Bedrijf-4" dat betrekking heeft op de percelen aan de [locaties];
b. de vaststelling van artikel 7, lid 7.3.3, van de planregels, voor zover hierin Zekkenstraat wordt genoemd;
III. verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 10 juli 2014, ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Rotterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.217,50 (zegge: twaalfhonderdzeventien euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Rotterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Klein Nulent
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2014
218-810.