201307470/2/R2.
Datum uitspraak: 22 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Bronckhorst,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Bronckhorst,
en
de raad van de gemeente Bronckhorst,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2013, kenmerk 130530/9, heeft de raad het bestemmingsplan "Kleine kernen 1" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2014, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door ir. M.B. Schöne, [appellant sub 2], en de raad, vertegenwoordigd door mr. G.H. Knoef-Vruggink en drs. P. Roerdink, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 16 april 2014, in zaak nr. 201307470/1/R2 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 10 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 30 mei 2013, kenmerk 130530/9, te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
De raad heeft de Afdeling verzocht om de in de tussenuitspraak gestelde termijn te verlengen.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn in de gelegenheid gesteld een reactie over het verzoek naar voren te brengen.
Bij beschikking van 25 juni 2014 heeft de Afdeling de bij haar uitspraak van 16 april 2014 bepaalde termijn verlengd tot en met 23 juli 2014. Deze beschikking is aangehecht.
Bij besluit van 26 juni 2014, kenmerk 140626/7, heeft de raad het besluit van 30 mei 2013, kenmerk 130530/9, gewijzigd vastgesteld.
Bij brief van 23 juli 2014 heeft de Afdeling [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld naar voren te brengen. Van deze gelegenheid hebben zij geen gebruik gemaakt.
Met toestemming van partijen heeft de Afdeling bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Het beroep van [appellant sub 1]
3. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.4 van de tussenuitspraak ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit van 30 mei 2013, voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Horeca" betreffende het perceel [locatie a], is genomen in strijd met de rechtszekerheid. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit van 30 mei 2013 in zoverre dient te worden vernietigd.
4. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak met betrekking tot het beroep van [appellant sub 1] de raad opgedragen om, met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen door de aanduiding "maximum bebouwingspercentage terrein (%)=40" alsnog toe te kennen aan het bestemmingsvlak van het plandeel met de bestemming "Horeca" betreffende het perceel [locatie a].
5. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 26 juni 2014 het plan in zoverre gewijzigd door de aanduiding "maximum bebouwingspercentage terrein (%)=40" in de verbeelding toe te kennen aan het bestemmingsvlak van het plandeel met de bestemming "Horeca" betreffende het perceel [locatie a].
De raad is met dit besluit geheel tegemoetgekomen aan het beroep van [appellant sub 1]. Hij heeft derhalve geen belang bij een beroep tegen dat besluit. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is zijn beroep dan ook niet van rechtswege mede gericht tegen het besluit van 26 juni 2014.
Het beroep van [appellant sub 2]
6. Gelet op hetgeen is overwogen in 6.1 van de tussenuitspraak is de conclusie dat [appellant sub 2] geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het bestreden besluit van 30 mei 2013, voor zover het betreft artikel 1, onder 1.78, artikel 21, lid 21.1, onder 21.1.1, artikel 21, lid 21.2, onder 21.2.3, sub c, en artikel 21, lid 21.3, onder 21.3.1, van de planregels. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
7. Gelet op hetgeen is overwogen in 7.4 van de tussenuitspraak ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit van 30 mei 2013, voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende het perceel [locatie b], is genomen in strijd met de vereiste zorgvuldigheid. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, gegrond, zodat het bestreden besluit van 30 mei 2013 in zoverre dient te worden vernietigd.
8. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak met betrekking tot het beroep van [appellant sub 2] de raad opgedragen om, met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen door nader te motiveren waarom hij het door [appellant sub 2] gewenste gebruik van de aanbouw als werkruimte voor twee personen, waarvan één niet een bewoner van de woning betreft, niet aanvaardbaar acht, dan wel dit gebruik toe te staan door het besluit te wijzigen.
9. Bij besluit van 26 juni 2014 heeft de raad het plan in zoverre gewijzigd door aan de gronden ter plaatse van de aanbouw de aanduiding "kantoor" toe te kennen. Ingevolge artikel 1, onder 1.50, van de planregels wordt in het plan onder kantoor verstaan een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie. Met de toekenning van de aanduiding "kantoor" aan de gronden ter plaatse van de aanbouw is het gebruik van de aanbouw door twee personen, waarvan één niet een bewoner van de woning betreft, derhalve toegestaan.
Met het besluit van 26 juni 2014 is de raad dan ook in zoverre tegemoetgekomen aan het beroep van [appellant sub 2]. Hij heeft derhalve geen belang bij een beroep tegen dat besluit. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is zijn beroep niet van rechtswege mede gericht tegen het besluit van 26 juni 2014.
Proceskosten
10. Ten aanzien van [appellant sub 2] dient de raad op hierna te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten. Ten aanzien van [appellant sub 1] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen artikel 1, onder 1.78, artikel 21, lid 21.1, onder 21.1.1, artikel 21, lid 21.2, onder 21.2.3, sub c, en artikel 21, lid 21.3, onder 21.3.1, van de planregels;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en het beroep van [appellant sub 2], voor zover ontvankelijk, gegrond;
III. vernietigt het besluit van de gemeente Bronckhorst van 30 mei 2013, kenmerk 130530/9, voor zover het betreft:
a. het plandeel met de bestemming "Horeca" betreffende het perceel [locatie a]; en
b. het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende het perceel [locatie b],
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Bronckhorst tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 44,74 (zegge: vierenveertig euro en vierenzeventig cent);
V. gelast dat de raad van de gemeente Bronckhorst aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 1] en € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 2] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans, en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Donner-Haan
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2014
674.