ECLI:NL:RVS:2014:3819

Raad van State

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
22 oktober 2014
Zaaknummer
201403011/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • E. Helder
  • F.D. van Heijningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling voor bouw hotelaccommodatie in Someren

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 25 februari 2014 zijn beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de weigering van de raad van de gemeente Someren om vrijstelling te verlenen voor het bouwen van een hotelaccommodatie aan de [locatie] te Someren. De raad had op 31 oktober 2012 besloten om deze vrijstelling niet te verlenen op basis van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De raad stelde dat de toename van bebouwing zou afbreuk doen aan de ruimtelijke kwaliteit en zou leiden tot een onevenredige verstening van het buitengebied.

De rechtbank oordeelde dat de raad in redelijkheid kon weigeren vrijstelling te verlenen, omdat de beoogde bouwhoogte van 12 meter en goothoogte van 8 meter aanzienlijk hoger waren dan de maximaal toegestane bouw- en goothoogte volgens het bestemmingsplan. [appellant] betoogde dat het bestemmingsplan geen beperking kende aan het maximaal te bebouwen oppervlak en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen concreet bouwplan voorlag. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 29 september 2014 ter zitting behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door M.J.E. Driessen en de raad werd vertegenwoordigd door J.M.G. Merkx en A.J.M. van Son.

De Afdeling heeft de argumenten van [appellant] overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de raad in redelijkheid kon weigeren om vrijstelling te verlenen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd op 22 oktober 2014 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

201403011/1/A1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Someren,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 25 februari 2014 in zaak nr. 13/3754 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van de gemeente Someren.
Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2012 heeft de raad geweigerd aan [appellant] vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) te verlenen ten behoeve van het bouwen van een hotelaccommodatie aan de [locatie] te Someren (hierna: het perceel).
Bij besluit van 29 mei 2013 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 31 oktober 2012 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 25 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2014, waar [appellant], bijgestaan door M.J.E. Driessen, en de raad, vertegenwoordigd door J.M.G. Merkx en A.J.M. van Son, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De aanvraag om vrijstelling van 30 juni 2008 voorziet in de uitbreiding van "Restaurant en pannenkoekenhuis Hoijse Hoeve" met een hotelaccommodatie met een oppervlakte van 1660 m², een nokhoogte van 12 m en een goothoogte van 8 m.
2. Het project is in strijd met de ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" op het perceel maximaal toegestane bouw- en goothoogte van onderscheidenlijk 8 en 4,5 m. Niet in geschil is dat de op het perceel rustende bestemming "niet agrarisch verwante bedrijven/ functies" een hotelaccommodatie toestaat.
3. De raad heeft aan de weigering vrijstelling te verlenen ten grondslag gelegd dat de toename aan bebouwing teveel afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en zal leiden tot een onevenredige toename van verstening in het buitengebied. Voorts acht het de gevraagde nok- en goothoogte niet passend aangezien het landschap ter plaatse juist een kleinschalige structuur heeft.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen weigeren omdat het bestemmingsplan geen beperking kent aan het maximaal te bebouwen oppervlak. Aan de weigering vrijstelling te verlenen kan dan ook niet ten grondslag worden gelegd dat het buitengebied onevenredig versteent, aldus [appellant]. Bovendien stelt hij op 4 maart 2010 de aanvraag te hebben gewijzigd in die zin dat voor één bouwdeel een nokhoogte van 8 m en een goothoogte van 3,5 m wordt aangevraagd en voor een ander bouwdeel een nok- en goothoogte van onderscheidenlijk 11,5 en 6 m. De rechtbank is er ten onrechte aan voorbij gegaan dat deze afwijkingen van het bestemmingsplan zo gering zijn dat, mede gelet op de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van het project, de raad de vrijstelling niet kon weigeren. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen concreet bouwplan voorlag en een ruimtelijke onderbouwing ontbrak.
4.1 De beslissing om al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO behoort tot de bevoegdheden van de raad, waarbij de raad beleidsvrijheid heeft en de rechter zich dient te beperken tot de vraag of de raad in redelijkheid tot zijn besluit om vrijstelling te weigeren heeft kunnen komen.
4.2 De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de raad in redelijkheid kon weigeren vrijstelling te verlenen nu met de beoogde hoogte van het bouwwerk van 12 meter en een goothoogte van 8 meter een bouwvolume zou ontstaan dat veel ruimer is dan in het bestemmingsplan is toegestaan. Weliswaar kent het bestemmingsplan geen beperking ten aanzien van de maximaal toegestane oppervlakte aan bedrijfsbebouwing in m², maar een overschrijding met 4 meter van de maximaal toegestane bouwhoogte leidt ook tot een veel ruimer bouwvolume. Bovendien heeft de raad eveneens aan het besluit ten grondslag kunnen leggen dat de beoogde hoogte van het bouwwerk niet passend is aangezien het landschap ter plaatse juist een kleinschalige structuur heeft. Dat het bestemmingsplan zelf al de mogelijkheid kende om met een vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de WRO te bouwen tot een maximale nok- en goothoogte van onderscheidenlijk 12,5 en 7,5 m maakt de aan het besluit ten grondslag gelegde motivering niet ondeugdelijk. De raad heeft terecht gesteld dat een dergelijke vrijstelling ook een nadere belangenafweging vergt. Bovendien gaat dit argument eraan voorbij dat deze vrijstellingsmogelijkheid niet van toepassing is vanwege de in het bouwplan voorziene goothoogte. In de omstandigheid dat het college van burgemeester en wethouders van Someren diverse malen, waaronder in de brieven van 6 november 2008 en 3 juni 2010, heeft aangegeven dat het project ook in strijd is met de maximaal toegestane oppervlakte aan bedrijfsbebouwing in m², is geen aanleiding gelegen voor het oordeel dat de raad gehouden was, ondanks zijn voornoemde ruimtelijke bezwaren, vrijstelling te verlenen. Het college kan de raad niet binden en bovendien heeft de raad deze motivering niet aan zijn besluit ten grondslag gelegd.
[appellant] kan voorts niet worden gevolgd in zijn betoog dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat hij met het op 4 maart 2010 overgelegde stuk van Croonen Adviseurs de aanvraag heeft gewijzigd en een lagere nok- en goothoogte van het bouwwerk heeft aangevraagd. De raad behoefde dat stuk niet te beschouwen als wijziging van de aanvraag om vrijstelling, nu dat stuk enkel een locatiestudie bevat waarin 3 stedenbouwkundige mogelijkheden zijn uitgewerkt van de beoogde hotelaccommodatie. Daarnaast is in de begeleidende brief van [appellant] aangegeven dat het een aangepast verzoek betreft voor aanpassing van het geldende bestemmingsplan inzake uitbreiding van de Hoijse Hoeve met hotelaccommodatie.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat een ruimtelijke onderbouwing en een concreet bouwplan ontbrak. Voornoemd stuk van Croonen Adviseurs is niet als zodanig te beschouwen. Ook de bij de aanvraag van 30 juni 2008 bijgevoegde "concept ruimtelijke enveloppe voor realisatie hotel met bijbehorende nevenactiviteiten" bevat geen ruimtelijke onderbouwing en is evenmin een concreet bouwplan.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank door te overwegen dat hij onvoldoende heeft gesteld over de zogeheten Keelvenkwestie om tot het oordeel te komen dat het bij de rechtbank bestreden besluit en het besluit van 31 oktober 2012 met vooringenomenheid tot stand is gekomen, heeft miskend dat er strijd is met artikel 2:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5.1 Dit betoog faalt, reeds omdat [appellant] in het hoger beroepschrift noch ter zitting concreet heeft aangegeven waarom de betreffende overweging van de rechtbank onjuist is.
6. Het hoger beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Van Driel
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2014
414.