ECLI:NL:RVS:2014:3822

Raad van State

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
22 oktober 2014
Zaaknummer
201403067/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank inzake watervergunning Vlaams Gewest

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 april 2014, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van de minister van Infrastructuur en Milieu niet-ontvankelijk werd verklaard. Het besluit, genomen op 23 september 2013, verleende aan het Vlaams Gewest een vergunning krachtens de Waterwet voor het onderhouden van de hoofdvaargeul in de Westerschelde. De rechtbank oordeelde dat [appellant] geen zienswijzen had ingediend over het ontwerp van het besluit, waardoor hij niet in zijn beroep kon worden ontvangen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 oktober 2014 behandeld. [appellant] was vertegenwoordigd door mr. J.L. Mieras, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, ir. G.A. Liek en mr. M. de Bruijne. Ook het Vlaams Gewest was aanwezig, vertegenwoordigd door mr. I. Larmuseau en K. Beirinckx.

De Afdeling overwoog dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat [appellant] niet-ontvankelijk was, omdat hij geen zienswijzen had ingediend. De Afdeling bevestigde dat het beroep van [appellant] tegen de ontgrondingsvergunning om dezelfde reden ook niet-ontvankelijk was verklaard. De argumenten die [appellant] naar voren had gebracht, werden niet als verschoonbaar beschouwd. De Afdeling concludeerde dat er geen aanleiding was om tot een ander oordeel te komen dan in de eerdere uitspraak van 4 juni 2014.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201403067/1/A4.
Datum uitspraak: 22 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats] (land),
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 april 2014 in zaak nr. 13/9885 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Infrastructuur en Milieu.
Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2013 heeft de minister aan het Vlaams Gewest krachtens de Waterwet een vergunning verleend.
Bij uitspraak van 1 april 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.L. Mieras, en de minister, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, ir. G.A. Liek en mr. M. de Bruijne, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het Vlaams Gewest, vertegenwoordigd door mr. I. Larmuseau, advocaat te Gent, en K. Beirinckx, werkzaam bij de Vlaamse overheid, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij het besluit van 23 september 2013 is een watervergunning verleend voor het onderhouden van de hoofdvaargeul in de Westerschelde. Voor dit project heeft de minister bij een besluit van dezelfde datum aan het Vlaams Gewest eveneens een ontgrondingsvergunning verleend. Beide besluiten zijn met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voorbereid, waarbij de kennisgeving van de ontwerpen van beide besluiten gezamenlijk heeft plaatsgevonden.
2. Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen zienswijzen naar voren te hebben gebracht.
3. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] tegen het besluit van 23 september 2013 tot verlening van de watervergunning niet-ontvankelijk verklaard, omdat [appellant] geen zienswijzen over het ontwerp van dat besluit naar voren heeft gebracht, terwijl niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan dit verzuim verschoonbaar is.
De Afdeling heeft het beroep van [appellant] tegen de ontgrondingsvergunning bij uitspraak van 4 juni 2014 in zaak nr. 201310178/1/R4 om dezelfde reden niet-ontvankelijk verklaard. [appellant] heeft in die zaak ter onderbouwing van zijn betoog dat het niet naar voren brengen van zienswijzen verschoonbaar is, in de kern dezelfde argumenten aangevoerd als in deze zaak over de watervergunning. De Afdeling ziet wat deze argumenten betreft geen aanleiding om in de huidige procedure tot een ander oordeel te komen dan in de uitspraak van 4 juni 2014 is vervat.
4. Voor zover [appellant] in de huidige procedure aanvullend heeft aangevoerd dat uit een artikel in de Provinciale Zeeuwse Courant van 26 oktober 2013 blijkt dat een woordvoerder van Rijkswaterstaat heeft meegedeeld dat belanghebbenden in januari 2014 opnieuw de kans krijgen om zienswijzen in te dienen, overweegt de Afdeling dat dit slechts een journalistieke samenvatting is van een gesprek met die woordvoerder. Dit kan niet worden gelijkgesteld met een door de minister aan [appellant] gedane concrete en ondubbelzinnige toezegging op basis waarvan hij erop mocht vertrouwen dat hem nog gelegenheid zou worden geboden om over het ontwerp van de watervergunning zienswijzen naar voren te brengen. Afgezien daarvan kon de door [appellant] veronderstelde toezegging hoe dan ook geen betrekking hebben op de mogelijkheid om in het kader van de voorbereidingsprocedure van de watervergunning opnieuw zienswijzen naar voren te brengen, omdat die vergunning op dat moment reeds was verleend. De mededeling had dan ook, naar moet worden aangenomen, zoals de minister terecht heeft betoogd, betrekking op de voorbereiding van andere besluiten die voor het project nodig zijn.
Ook in zoverre is er geen grond voor het oordeel dat [appellant] redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijzen naar voren te hebben gebracht.
5. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank het beroep van [appellant] terecht niet-ontvankelijk verklaard.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2014
262-784.