201403558/1/A4.
Datum uitspraak: 22 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Tubbergen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 maart 2014 in zaak nr. 13/2123 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen.
Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2013 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een varkensstal op het perceel aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 9 september 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.P. Stekelenburg, werkzaam bij het openbaar lichaam Noaberkracht Dinkelland Tubbergen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de bouw van de varkensstal in strijd is met het bestemmingsplan, omdat er volgens hem op het perceel meer dan één agrarisch bedrijf is gevestigd. Volgens hem is op dit perceel al een agrarisch bedrijf gevestigd, omdat [appellant] daar woont en op de omliggende weilanden enkele pony’s en koeien laat lopen en daarin handelt.
1.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2006; partiële herziening inhoudsmaat woning" rust op het perceel de bestemming "agrarische bedrijfsdoeleinden" met de nadere aanduiding "intensieve veehouderij".
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, van de planvoorschriften wordt verstaan onder agrarisch bedrijf: een veehouderij-, een akkerbouw- of tuinbouwbedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij, een glastuinbedrijf, een champignonkwekerijbedrijf of een gebruiksgerichte paardenhouderij.
Ingevolge artikel 3, onder A, eerste lid, aanhef en onder a en b, zijn de gronden die op de kaart zijn aangewezen voor "agrarische bedrijfsdoeleinden" bestemd voor:
a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat per bestemmingsvlak ten hoogste één agrarisch bedrijf is toegestaan;
b. intensieve veehouderij, indien en voor zover de gronden op de kaart zijn aangeduid met "intensieve veehouderij" of "zone landbouwontwikkelingsgebied".
1.2. De vraag of artikel 3, onder A, eerste lid, van de planvoorschriften het niet toelaat dat op één perceel zowel een intensieve veehouderij (ten behoeve waarvan de hier aan de orde zijnde omgevingsvergunning is verleend) in de zin van onderdeel b, als een agrarisch bedrijf (het bedrijf dat [appellant] zou hebben) in de zin van onderdeel a, is gevestigd, kan in het midden blijven.
Ter zitting is gebleken dat [appellant] na zijn pensionering op het perceel is blijven wonen en op omliggende weilanden ongeveer zeven koeien, vier pony’s en twee veulens laat lopen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat deze activiteiten, mede gelet op het zeer geringe aantal dieren, niet kunnen worden aangemerkt als een "agrarisch bedrijf" in de zin van de planvoorschriften, maar veeleer een hobbymatig karakter hebben. Dat [appellant] mogelijk af en toe een van zijn dieren verhandelt, maakt dat niet anders.
De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat het bouwen van de varkensstal niet in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft de omgevingsvergunning terecht niet vanwege deze grond geweigerd.
Het betoog faalt.
2. Het betoog van [appellant] dat de omgevingsvergunning in strijd met artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is verleend, faalt eveneens. Artikel 19j is niet van toepassing, omdat het besluit tot verlenen van de omgevingsvergunning geen besluit tot het vaststellen van een plan is waarvoor in dit artikel regels zijn gesteld.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2014
262-769.