201403295/1/A2.
Datum uitspraak: 22 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 februari 2014 in zaak nr. 13/5152 in het geding tussen:
[appellante]
en
Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de toeslag kinderopvang voor [appellante] over 2010, uitgaande van een toetsingsinkomen over 2010 ten bedrage van € 8.313,00, definitief berekend en vastgesteld op een bedrag van € 9.884,00.
Bij besluit van 14 november 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 5 februari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 14 november 2013 vervangen, het bezwaar voornoemd gegrond verklaard en het in het besluit van 16 maart 2013 vastgestelde bedrag van de toeslag kinderopvang voor [appellante] over 2010, uitgaande van een toetsingsinkomen over 2010 ten bedrage van € 7.471,00, gehandhaafd.
Bij mondelinge uitspraak van 27 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gedeeltelijk gegrond, gedeeltelijk ongegrond en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben [appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen toestemming gegeven voor het achterwege laten van een behandeling van de zaak ter zitting, waarna het onderzoek is gesloten.
Overwegingen
1. Het betoog van [appellante], dat de rechtbank haar beroep ten onrechte gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat zij in zoverre geen belang meer had bij een uitspraak van de rechtbank, leidt niet tot het daarmee beoogde doel. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij het besluit van 5 februari 2014 het bij het besluit van 16 maart 2013 onjuist vastgestelde toetsingsinkomen van [appellante] over 2010, ten bedrage van € 8.313,00, herzien en vastgesteld op het juiste bedrag van € 7.471,00. Anders dan [appellante] heeft aangevoerd en anders dan de rechtbank heeft overwogen, betekent dit dat de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 16 maart 2013 heeft herzien wat de vaststelling van het toetsingsinkomen van [appellante] over 2010 betreft. Dit volgt ook uit de in de aangevallen uitspraak aangehaalde mededeling van de Belastingdienst/Toeslagen op de zitting van de rechtbank, dat het besluit van 5 februari 2014 "aldus moet worden gelezen dat, in navolging van het besluit van de inspecteur van de Belastingdienst, waarbij het verzamelinkomen is vastgesteld op € 7.471,00, het toetsingsinkomen over 2010 is gewijzigd en is vastgesteld op € 7.471,00".
Nu de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 14 november 2013 heeft vervangen door het besluit van 5 februari 2014, heeft [appellante] geen belang meer bij een rechterlijke uitspraak over de rechtmatigheid van het besluit van 14 november 2013. Haar betoog over de totstandkoming van dit besluit behoeft daarom geen bespreking meer.
2. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte geen veroordeling tot vergoeding van de door haar gevraagde proceskosten, bestaande uit reiskosten ten bedrage van € 19,20, heeft uitgesproken.
2.1. De rechtbank heeft [appellante] bij brieven van 27 november 2013 en 28 januari 2014 een ‘formulier proceskosten’ en een ‘toelichting op het formulier proceskosten’ toegezonden. In die toelichting heeft de rechtbank verzocht "zo spoedig mogelijk bijgaand ‘formulier proceskosten’ ingevuld aan de rechtbank op te sturen of uiterlijk bij aanvang van de zitting (als uw zaak op een zitting wordt behandeld) te overhandigen aan de griffier". Niet gebleken is dat [appellante] overeenkomstig dit verzoek een ingevuld formulier proceskosten aan de rechtbank heeft gezonden of voorafgaande aan de zitting van de rechtbank aan de griffier heeft overhandigd. Volgens het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank heeft de gemachtigde van [appellante] na het sluiten van de zitting verzocht om vergoeding van reiskosten, doch de rechtbank heeft dit verzoek als ‘tardief’ aangemerkt en daarom niet meer in de beoordeling betrokken.
Gezien het voorgaande heeft de rechtbank terecht de gevraagde proceskostenveroordeling niet uitgesproken. Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2014
507.