201407597/2/A1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Lage Mierde, gemeente Reusel-De Mierden,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 21 augustus 2014 in zaak nrs. 14/2136 en 14/2137 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Reusel-de Mierden.
Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2013 heeft het college [verzoeker] gelast om binnen vier weken de schuur aan de [locatie] te Lage Mierde (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden dan wel in overeenstemming te brengen met de verleende bouwvergunning, een en ander onder oplegging van een dwangsom van € 40.000,00 ineens.
Bij besluit van 29 april 2014 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 augustus 2014 heeft de voorzieningenrechter het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 oktober 2014, waar [verzoeker], en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Bakermans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Bij besluit van 27 januari 2012 heeft het college [verzoeker] gelast de in afwijking van de verleende bouwvergunning gebouwde schuur op het perceel [locatie] te Lage Mierde te verwijderen en verwijderd te houden dan wel in overeenstemming te brengen met de verleende bouwvergunning. Het college heeft dit besluit in bezwaar gehandhaafd. [verzoeker] heeft daartegen beroep en vervolgens hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 27 februari 2013, in zaak nrs. 201300967/1/A1 en 201300967/2/A1, heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoeker] ongegrond verklaard, als gevolg waarvan de hiervoor bedoeld last onder dwangsom in rechte is komen vast te staan.
Het college heeft [verzoeker] thans nogmaals een last onder dwangsom opgelegd, omdat het heeft geconstateerd dat de overtreding niet ongedaan is gemaakt.
3. Het verzoek van [verzoeker] strekt ertoe dat de opgelegde last onder dwangsom wordt geschorst tot zes weken na de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure. Daartoe voert hij, kort weergegeven, aan dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat de schuur onder het overgangsrecht valt, het college de situering en de oppervlakte van de schuur blijkens de brief van 28 maart 1989 heeft gedoogd, er mogelijkheden zijn om de schuur te legaliseren, het college het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel heeft geschonden en de aan de last verbonden dwangsom te hoog is en de gestelde begunstigingstermijn te kort is.
3.1. De voorzitter overweegt dat de beroepsgronden die [verzoeker] heeft aangevoerd tegen de thans opgelegde last onder dwangsom gedeeltelijk een herhaling vormen van hetgeen hij heeft aangevoerd tegen de eerste last onder dwangsom, waarover de Afdeling reeds op 27 februari 2013 uitspraak heeft gedaan. In hetgeen [verzoeker] overigens heeft aangevoerd, ziet de voorzitter geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat het college niet handhavend heeft mogen optreden tegen de schuur op het perceel.
4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Van den Berg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2014
651.