201401436/1/R3.
Datum uitspraak: 29 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], thans hun rechtsopvolgers [appellant C] en [appellant D], beiden wonend te Haren, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Haren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Zernike College Kerklaan" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant A] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en de raad, vertegenwoordigd door mr. W.A. Holtjer, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. P.M.J. de Goede, advocaat te Groningen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een planologische regeling voor een schoolgebouw. Daarmee is de verplaatsing van het bestaande Zernike College aan de Kerklaan 39 te Haren beoogd.
Ontvankelijkheid
3. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon dan wel een rechtspersoon een voldoende objectief, en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
3.1. Niet in geschil is dat [appellant] het perceel aan de [locatie] met de zich daarop bevindende woning, welk perceel direct grenst aan het plangebied, van [eigenaar] heeft gekocht en vervolgens ook de eigendom ervan heeft verworven en dat [appellant] als rechtsopvolger onder bijzondere titel heeft besloten het door [appellant A] aanhangig gemaakte rechtsgeding voort te zetten. Gelet daarop heeft [appellant] voldoende belang bij de beoordeling van het beroep. Het betoog van de raad ter zitting dat de waardevermindering reeds is verdisconteerd in de verkoopprijs van de woning, wat daar ook van zij, leidt terzake niet tot een ander oordeel.
Inhoudelijk
4. [appellant] betoogt dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld. Daartoe voert hij aan dat ten onrechte niet alle noodzakelijke infrastructurele voorzieningen in dit plan zijn betrokken en de plangrens in zoverre onjuist is. Op deze manier kan geen algehele afweging worden gemaakt. Vanwege de samenhang hadden deze voorzieningen in dit plan moeten worden betrokken.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij geen aanleiding heeft gezien om het plangebied te vergroten. Alle voorzieningen die nodig zijn voor het functioneren van het voorziene schoolgebouw, zoals bevoorrading en ontsluiting, kunnen en zullen op het perceel binnen het plangebied worden gerealiseerd. Daar is het perceel ruim genoeg voor.
4.2. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat voor de ontsluiting van het plangebied gebruik kan - en ook zal worden, zoals de raad ter zitting heeft bevestigd - gemaakt van bestaande wegen en fietspaden. Gelet hierop zijn, anders dan [appellant] veronderstelt, het beoogde fietspad tussen de Oosterweg en de Kerklaan, en het dubbele fietspad langs de Kerklaan niet noodzakelijk voor het realiseren van dit plan. Zoals de raad heeft toegelicht, zal voor het treffen van deze infrastructurele voorzieningen nog nadere besluitvorming volgen, waarin een belanghebbende als [appellant] de gelegenheid zal worden geboden terzake op enigerlei wijze te reageren. Ook is verder niet gebleken van een zodanige samenhang tussen de gronden in het plangebied en die toekomstige fietspaden dat de raad de begrenzing van het plangebied niet heeft kunnen vaststellen zoals in het plan is gedaan, en de gronden waar die fietspaden zijn beoogd in het voorliggende plan had moeten betrekken. De enkele omstandigheid dat die fietspaden niet in dit plan zijn betrokken, betekent bovendien niet dat de gevolgen van het voorziene schoolgebouw niet zijn bezien. Het betoog faalt.
5. Verder voert [appellant] aan dat het plan op sommige onderdelen onduidelijk is, onvolledig is of een onjuiste voorstelling van de voorziene situatie geeft, zodat het plan niet goed te beoordelen is. [appellant] doelt hiermee op bepaalde passages uit de toelichting, de daarbij behorende bijlage en de mail van 4 juni 2013 die is gestuurd in het kader van het overleg met de dienst van de provincie als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), waaruit is af te leiden dat de zogenoemde bronnenstrook aan de zuidzijde van het plangebied noodzakelijk is. Met de beoogde entree van het plangebied en een fietspad tussen de Oosterweg en de Kerklaan is het verwijderen van groen ter plaatse van de bronnenstrook aldaar echter onvermijdelijk. Uit het stedenbouwkundig plan lijkt te kunnen worden afgeleid dat de entree aan een andere zijde wordt gesitueerd. Ook bestaat er onduidelijkheid over de maximale bouwhoogte en het aantal bouwlagen van het schoolgebouw en hoe een veilige aansluiting op het fietspad tussen de Oosterweg en de Kerklaan zal worden gerealiseerd. Hij acht een bouwhoogte van 18 m niet passend.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-fietsroute" is opgenomen om de gronden te reserveren voor een mogelijk in de toekomst aan te leggen fietspad tussen de Kerklaan en de Oosterweg. Verder stelt de raad dat de entree ter plaatse van de Kerklaan en de bronnenstrook, afgezien van een doorsteek ervan voor een voetpad tussen het parkeerterrein en het plangebied, zullen worden behouden. Het schoolgebouw zal bestaan uit drie bouwlagen. Volgens de raad is het plan voldoende duidelijk.
5.2. Het perceel heeft de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Groen". Aan het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" is gedeeltelijk een bouwvlak toegekend, waarbinnen een maximale bouwhoogte van 18 m is toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 1.10, van de planregels wordt onder een bouwlaag verstaan een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van (halfverdiepte) onderbouw en zolder.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2, onder a, sub 2, geldt voor het bouwen van de gebouwen dat deze maximaal in drie bouwlagen mogen worden gebouwd.
5.3. Voor zover het beroep van [appellant] zich richt tegen het voorziene fietspad tussen de Oosterweg en de Kerklaan stelt de Afdeling vast dat aan een strook grond aan de zuidzijde van het plangebied de aanduiding "landschap uitgesloten" is toegekend. Deze aanduiding wordt niet in de planregels verklaard. De raad heeft ter zitting erkend dat abusievelijk een onjuiste aanduiding is opgenomen en dat dit de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - fietsroute" had moeten zijn. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
5.4. De raad heeft in zijn reactie op de zienswijze verklaard dat het voorziene gebouw drie bouwlagen zal bevatten met een hoogte van elk 4,5 m, en met daarboven op een installatie. Verder zal het hele gebouw 1 m worden opgetild ten opzichte van het maaiveld. Overigens heeft de raad toegelicht dat de omgevingsvergunning voor bouwen van een dergelijk gebouw inmiddels is verleend en ook onherroepelijk is geworden. Over het aantal bouwlagen en de maximale bouwhoogte kan gelet op het plan en de aldus verleende omgevingsvergunning in zoverre dan ook geen onduidelijkheid bestaan. De Afdeling overweegt dat, gelet op de hoogte van in de omgeving aanwezige bebouwing als het entreegebouw van de Hortus Botanicus en het appartementencomplex aan het Laarmanhof, de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een maximale bouwhoogte van 18 m aanvaardbaar is. Het betoog faalt.
5.5. Uit de plantoelichting en het rapport "Stedenbouwkundig plan Zernike College Kerklaan en project huisvesting Zernike College", dat is opgesteld door Landschapsarchitecten in juli 2012, is af te leiden dat de hoofdentree aan de zuidwestzijde van het plangebied is gesitueerd en dat het perceel ter plaatse zal worden ontsloten op de Kerklaan. Deze ontsluiting is in het plan vastgelegd door ter plaatse de bestemming "Maatschappelijk" op de Kerklaan te laten aansluiten, en niet de bestemming "Groen" aldaar door te laten lopen. Dat hier geen veilige ontsluiting kan worden gerealiseerd heeft [appellant] niet nader onderbouwd. Een veilige ontsluiting van een mogelijk fietspad tussen de Kerklaan en de Oosterweg is niet aan de orde, nu, zoals onder 4.2 is overwogen, dit plan niet voorziet in de aanleg van een dergelijk fietspad. Daarbij is ook van belang dat, zoals de raad ter zitting heeft aangegeven, het vervolg van een dergelijk fietspad aan de oostzijde van het plangebied in de richting van de Oosterweg in planologisch opzicht ook nog niet is voorzien. Dienaangaande zal ook nog nadere besluitvorming plaatsvinden.
De Afdeling stelt verder vast dat de bronnenstrook buiten het plangebied ligt en aan de zuidzijde hiervan grenst. Anders dan [appellant] betoogt, leidt de Afdeling niet uit de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende stukken af dat de bronnenstrook zal worden verwijderd. Dit betoog mist dan ook feitelijke grondslag.
Nog daargelaten dat de plantoelichting geen bindend deel uitmaakt van een bestemmingsplan, is de Afdeling voorts van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat de plantoelichting dusdanige onjuistheden of onvolkomenheden bevat dat reeds om die reden geoordeeld dient te worden dat geen goede belangenafweging heeft plaatsgevonden en de raad hierom het bestemmingsplan niet heeft kunnen vaststellen. Het betoog faalt.
6. Voorts voert [appellant] aan dat het plan zijn woon- en leefklimaat onaanvaardbaar aantast. Bij de locatie van het plangebied is volgens hem onvoldoende rekening gehouden met zijn privacy, omdat zijn woning tussen het schoolgebouw en de parkeerplaats is gelegen en de door de raad gestelde maatregelen onvoldoende zijn. Daarnaast zal zijn privacy door het fietspad, dat op de strook grond aan de zuidzijde van het plangebied wordt mogelijk gemaakt, worden aangetast. Verder vreest [appellant] dat de keuze voor de entree voor overlast zal zorgen. Een betere en logischere keuze zou een entree in het midden aan de westzijde zijn, aldus [appellant].
6.1. Over het woon- en leefklimaat stelt de raad dat voldoende rekening is gehouden met de woning van [appellant]. Er is gekozen voor de kortste route tussen het bestaande parkeerterrein en het schoolgebouw. Aangezien het perceel van [appellant] aan de meeste zijden al is afgeschermd, zal er niet over zijn perceel worden gelopen. Ook zullen er feitelijke maatregelen worden getroffen om hinder zoveel mogelijk te beperken.
6.2. Niet kan worden uitgesloten dat de voorziene nieuwbouw naast de woning van [appellant] zal leiden tot vermindering van privacy. De raad heeft bewust gekozen voor de kortste route tussen het bestaande parkeerterrein en het voorziene schoolgebouw, waarbij er een voetgangersdoorsteek voorbij de oostzijde van het perceel van [appellant] zal worden gerealiseerd. Omdat het perceel van [appellant] aan de noord-, oost- en zuidzijde is afgeschermd en het plan hier niet aan in de weg staat, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aantasting van zijn privacy aldus beperkt zal zijn. Verder heeft de raad ter zitting verklaard dat de raad nog zal onderzoeken of de voetgangersdoorsteek meer in oostelijke richting kan worden gerealiseerd zodat de gevolgen daarvan voor de privacy van [appellant] verder worden beperkt en bij een gebleken mogelijkheid daartoe daarvoor ook zal zorgdragen. Ook heeft de raad ter zitting verklaard dat hij - bij een gebleken noodzaak daartoe - bereid is maatregelen te nemen om het mogelijke oversteken over het perceel van [appellant] te voorkomen. Verder ligt de woning van [appellant] op circa 30 m van het plangebied en wordt met die afstand voldaan aan de in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geïndiceerde afstand. De hoofdentree van het voorziene schoolgebouw zal op een nog grotere afstand komen te liggen. Gelet op het voorgaande heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de gestelde aantasting van zijn woon- en leefklimaat zodanig is dat de raad het plan om die reden niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Het betoog faalt.
7. Gelet op hetgeen onder 5.3 is overwogen ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van de aanduiding "landschap uitgesloten" in de verbeelding is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
8. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Haren van 16 december 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Zernike College Kerklaan", voor zover het de aanduiding "landschap uitgesloten" betreft;
III. draagt de raad van de gemeente Haren op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Haren aan [appellant C] en [appellant D] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Pikart-van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2014
459-661.