ECLI:NL:RVS:2014:3861

Raad van State

Datum uitspraak
29 oktober 2014
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
201402529/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.A. Mondt-Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Kloosterstraat, integrale herziening en de gevolgen voor de woon- en leefomgeving

Op 12 februari 2014 heeft de raad van de gemeente Weert het bestemmingsplan "Kloosterstraat, integrale herziening" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en de Stichting Islamitische Moskee beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 september 2014 behandeld. De appellanten betogen dat het plan niet voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening, met name dat de raad niet heeft aangetoond dat de woningen voorzien in een actuele regionale behoefte. De Afdeling overweegt dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voorziet in een goede ruimtelijke ordening en dat de woningbouw voldoet aan de regionale behoefte. De appellanten hebben ook betoogd dat het appartementengebouw zal leiden tot een verslechtering van hun woon- en leefklimaat. De raad heeft echter aangetoond dat de privacy en het uitzicht van [appellant sub 1] niet onaanvaardbaar worden aangetast. De Afdeling oordeelt dat de raad de belangen van de betrokkenen op een juiste wijze heeft afgewogen. De Stichting heeft daarnaast betoogd dat de woningen te dicht bij de moskee komen te staan en dat dit zal leiden tot geluidsoverlast. De raad heeft echter aangetoond dat de moskee voldoet aan de geluidgrenswaarden en dat de voorziene woningen geen beperking van de activiteiten van de moskee met zich meebrengen. De Afdeling verklaart beide beroepen ongegrond.

Uitspraak

201402529/1/R1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Weert,
2. de stichting Stichting Islamitische Moskee,
gevestigd te Weert,
en
de raad van de gemeente Weert,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Kloosterstraat, integrale herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en de Stichting beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2014, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. M.M. Breukers, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, de Stichting, vertegenwoordigd door M. Marzouk, bijgestaan door mr. A.W.C.M. Jansen, werkzaam bij Beusmans & Jansen Onderzoek & Advies in Ruimtelijke Ordening, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J. Jans, ing. M.W. Arts en ing. M.N. Cramers-Haldermans, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in bouwmogelijkheden voor twaalf drie-onder-een-kapwoningen, drie vrijstaande woningen en een appartementengebouw aan de Kloosterstraat.
Het beroep van [appellant sub 1]
3. [appellant sub 1] richt zich tegen het plan voor zover is voorzien in de bouw van een appartementengebouw. [appellant sub 1] betoogt dat de raad ten onrechte niet heeft aangetoond dat de woningen voorzien in een actuele regionale behoefte als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro). Voorts betoogt [appellant sub 1] dat de raad ten onrechte niet heeft aangetoond dat niet in de behoefte kan worden voorzien door middel van transformatie van bestaande bebouwing. [appellant sub 1] wijst in dat verband op het oude gemeentehuis dat leeg komt te staan.
3.1. Ter plaatse van het voorziene appartementengebouw is de bestemming "Wonen" met de aanduidingen "maximaal aantal wooneenheden=18", "maximum bouwhoogte (m)=18,25" en "maximum goothoogte (m)=18,25" toegekend. Ten behoeve van het appartementengebouw is een bouwvlak opgenomen.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen met de daarbij behorende tuinen en erven;
een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.
3.2. Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro, wordt verstaan onder stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen
Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaande stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
3.3. De in het plan mogelijk gemaakte woningbouw kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, zodat ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro met het oog op zorgvuldig ruimtegebruik in de plantoelichting inzichtelijk moet zijn gemaakt dat deze ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte en in hoeverre die behoefte binnen het bestaande stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien als nader omschreven in die bepaling.
3.4. In de plantoelichting wordt ten aanzien van de woningbehoefte verwezen naar de regionale woonvisie Weerterkwartier 2010-2014. De woonvisie ziet op het grondgebied van de gemeenten Leudal, Nederweert en Weert. In de woonvisie staat dat volgens de E,til prognose "Ontwikkeling aantal huishoudens" van 2009 het aantal huishoudens in het Weerterkwartier nog toeneemt tot 2027. Zo lang blijft het nodig om woningen toe te voegen aan de bestaande woningvoorraad. In de gemeente Weert bestaat op de korte termijn in de periode 2010-2014 een behoefte aan 547 nieuwe woningen. In de woonvisie staat verder dat de kwantitatieve plancapaciteit in Weert voor de korte termijn is vastgelegd in harde plancapaciteit en/of contractuele verplichtingen. Weert zet de komende periode in op het realiseren van deze lopende plannen. De woningbouwplanning, die als bijlage bij de woonvisie is opgenomen, bevat de plannen die deel uitmaken van de harde plancapaciteit. In de woningbouwplanning is de woningbouwontwikkeling waar het plan in voorziet opgenomen. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de mogelijkheden die het plan biedt voor woningbouw in een regionale behoefte voorzien.
In de plantoelichting staat voorts dat voorheen op de onderhavige locatie een basisschool met gymzaal en een wijkgebouw waren gevestigd. De locatie is vrijgekomen voor herontwikkeling. De gymzaal is inmiddels gesloopt. Gelet hierop overweegt de Afdeling dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in de behoefte aan woningbouw wordt voorzien binnen bestaand stedelijk gebied door herstructurering.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro heeft vastgesteld. Het betoog faalt.
4. [appellant sub 1] betoogt dat het appartementengebouw zal leiden tot een verslechtering van zijn woon- en leefklimaat. [appellant sub 1] vreest voor een beperking van zijn uitzicht, nu het plan voorziet in een maximale hoogte van 18,25 m voor het appartementengebouw en voor verlies van privacy, omdat de bewoners van het appartementengebouw zicht zullen hebben op zijn achtertuin. [appellant sub 1] betoogt verder dat het plan zal leiden tot waardevermindering van zijn woning en dat de raad daar onvoldoende gewicht aan heeft toegekend.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1]. Hiertoe voert hij aan dat in het vorige plan bebouwing tot een hoogte van 7 m recht tegenover de woning van [appellant sub 1] was toegestaan. Thans is alleen bebouwing toegestaan binnen het bouwvlak van het appartementengebouw, welke ook nog schuin tegenover de woning is gelegen, zodat sprake is van een afname van de bebouwingsdichtheid. De raad stelt zich verder op het standpunt dat de privacy in de achtertuin van [appellant sub 1] voldoende is gewaarborgd. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst de raad naar het zichtlijnenonderzoek in de plantoelichting.
4.2. De woning van [appellant sub 1] is gelegen op het perceel aan de [locatie]. Het voorziene appartementengebouw zal op een afstand van ongeveer 36 m schuin tegenover zijn woning worden gerealiseerd.
4.3. Anders dan [appellant sub 1] betoogt, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het uitzicht en de privacy van [appellant sub 1] niet ernstig zullen worden aangetast als gevolg van het voorziene appartementengebouw. [appellant sub 1] stelt terecht dat het appartementengebouw tot gevolg zal hebben dat op zijn perceel sprake zal zijn van enige afname van uitzicht. Dat, zoals de raad betoogt, in het vorige plan bebouwing tot een hoogte van 7 m, pal tegenover de woning van [appellant sub 1], was toegestaan, doet hier niet aan af. De raad heeft aan de omstandigheid dat het appartementengebouw zal leiden tot enige afname van uitzicht evenwel in redelijkheid geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. De raad heeft hierbij van belang kunnen achten dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat. Ten aanzien van het aspect privacy heeft de raad van belang kunnen achten dat uit het zichtlijnenonderzoek in de plantoelichting volgt dat geen sprake zal zijn van inkijk in de achtertuin van [appellant sub 1]. [appellant sub 1] heeft de uitkomsten van dit onderzoek niet gemotiveerd bestreden. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1]. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 1] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog faalt.
5. [appellant sub 1] betoogt dat het appartementengebouw beter aan de zuidoostkant van het plangebied kan worden gerealiseerd. Hiertoe voert hij aan dat de omwonenden op die locatie minder hinder zullen ondervinden van de hoogbouw. Voorts voert hij aan dat aan het belang dat volgens de raad is gediend bij het realiseren van het gebouw op de gekozen locatie, namelijk het creëren van een herkenningspunt op de kruising van twee ontsluitingswegen, geen zodanig gewicht kan worden toegekend dat het gebouw niet op een andere locatie kan worden gerealiseerd. [appellant sub 1] voert verder aan dat het nabijgelegen moskeegebouw vanuit esthetisch oogpunt een beter herkenningspunt biedt. [appellant sub 1] heeft verder ter zitting het terrein aan de overzijde van de Fransiscuslaan als alternatieve locatie aangevoerd en voorts voorgesteld de locaties voor het appartementengebouw en de grondgebonden woningen om te wisselen.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij de gekozen locatie voor het appartementengebouw in het noordoosten van het plangebied passend vindt. Hiertoe voert hij aan dat op deze locatie twee grote gebiedsontsluitingswegen, de Franciscuslaan en de Graafschap Hornelaan, elkaar kruisen, zodat stedenbouwkundig een herkenningspunt nodig is. Het appartementengebouw biedt, gelet op de hoogte en de massa, een dergelijk herkenningspunt. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat het moskeegebouw vanwege de geringe hoogte en omdat deze niet op een hoekpunt is gelegen, geen herkenningspunt biedt.
5.2. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
5.3. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de voorgestelde alternatieven heeft kunnen afwijzen. Hierbij heeft de raad in redelijkheid in aanmerking kunnen nemen dat de voorziene locatie op de hoek van de Franciscuslaan en de Graafschap Hornelaan vraagt om een stedenbouwkundig herkenningspunt, vanwege de nabijheid van deze twee grote gebiedsontsluitingswegen. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het voorziene appartementengebouw, vanwege de hoogte en de massa, op de voorziene locatie als een dergelijk herkenningspunt kan fungeren. Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het aanwezige moskeegebouw, dat niet op een hoek is gelegen, vanwege de ligging en de geringe hoogte niet als een stedenbouwkundig herkenningspunt kan fungeren. [appellant sub 1] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de omwonenden aan de zuidoostkant van het plangebied minder gevolgen zouden ondervinden van het appartementengebouw. Voor zover [appellant sub 1] heeft betoogt dat het appartementengebouw beter aan de overzijde van de Fransiscuslaan kan worden gerealiseerd, heeft de raad onweersproken gesteld dat deze locatie aan de rand van een bedrijventerrein is gelegen en om die reden niet geschikt is voor woningbouw. Voorts heeft de raad onweersproken gesteld dat in de omgeving ten zuidwesten van het plangebied reeds zeer dichte bebouwing voorkomt. Gelet hierop heeft de raad het met het oog op het behoud van de doorzichten niet wenselijk geacht in het zuidwesten van het plangebied te voorzien in hoogbouw, zodat hij het voorstel om de grondgebonden woningen en het appartementengebouw van locatie te wisselen geen geschikt alternatief heeft geacht. Dit standpunt acht de Afdeling niet onredelijk. Het betoog faalt.
5.4. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.
Het beroep van de Stichting
6. De Stichting betoogt dat de voorziene woningen te dicht op de moskee zullen komen te staan. De Stichting vreest dat de moskee bij realisatie van de woningen niet langer zal kunnen voldoen aan de geluidgrenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) en dat ter plaatse van de voorziene woningen geen goed woon- en leefklimaat kan worden verzekerd. Hiertoe voert zij aan dat de bewoners van de voorziene woningen geluidsoverlast zullen ervaren vanwege het parkeerterrein van de moskee en de activiteiten die in de nachtperiode in de moskee plaatsvinden. In dat verband voert zij aan dat de geluidbelasting op de voorziene woningen als gevolg van de moskee onjuist is berekend. Zo is uitgegaan van een parkeercapaciteit van 54 plaatsen terwijl er in werkelijkheid 70 plaatsen aanwezig zijn. Voorts is in de berekeningen geen rekening gehouden met activiteiten in de moskee tijdens de nachtperiode. Zo vinden er regelmatig na 23.00u niet-religieuze activiteiten plaats in de moskee, wordt de moskee tijdens de ramadan in de nachtperiode intensief gebruikt en vindt in de zomermaanden het eerste en laatste gebed plaats voor 07.00u en na 23.00u.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de moskee niet zal worden beperkt in haar activiteiten als gevolg van de voorziene woningen. Hiertoe voert de raad aan dat uit het akoestisch rapport blijkt dat de moskee in de dag- en avondperiode voldoet aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit ter plaatse van de voorziene woningen. Voorts blijkt uit het aanvullend akoestisch rapport dat tijdens de nachtperiode een overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt ter plaatse van zowel de voorziene woningen als de bestaande woningen aan de Charitasstraat. De raad stelt zich op het standpunt dat gelet op de overschrijding ter plaatse van de bestaande woningen de niet-religieuze activiteiten in de nachtperiode reeds niet zijn toegestaan. Gelet hierop kunnen volgens de raad de voorziene woningen niet leiden tot een beperking in de activiteiten van de moskee. De raad stelt zich verder op het standpunt dat in het akoestisch rapport niet van een verkeerde parkeercapaciteit is uitgegaan. Hiertoe voert de raad aan dat ingevolge de maatvoorschriften van de bouwverordening en de Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom van het CROW (hierna: de ASVV 2012) op het perceel van de moskee ruimte is voor 55 parkeerplaatsen, waarbij één plaats wordt gebruikt voor een fietsenstalling. In het akoestisch rapport is derhalve terecht uitgegaan van een parkeercapaciteit van 54 plaatsen, aldus de raad.
6.2. De moskee valt onder de werking van het Activiteitenbesluit. Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voor de maximale geluidsniveaus op de gevels van gevoelige gebouwen geldt dat deze niet meer mogen bedragen dan 70, 65 en 60 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode.
Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, onder c, blijft bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19, 2.20 dan wel 6.12, buiten beschouwing het geluid ten behoeve van het oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of het bijwonen van godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten en lijkplechtigheden, alsmede geluid in verband met het houden van deze bijeenkomsten of plechtigheden.
Ingevolge artikel 2.20, eerste lid, kan in afwijking van de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 dan wel 6.12, het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift andere waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax vaststellen.
Ingevolge het tweede lid kan het bevoegd gezag slechts hogere waarden vaststellen dan de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 dan wel 6.12, indien binnen geluidsgevoelige ruimten dan wel verblijfsruimten van gevoelige gebouwen, die zijn gelegen binnen de akoestische invloedssfeer van de inrichting, een etmaalwaarde van maximaal 35 dB(A) wordt gewaarborgd.
6.3. Ingevolge artikel 2.5.30 van de bouwverordening moet indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
Ingevolge het tweede lid, onder a, moet de in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto’s afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2,30 m bij 5,00 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen
Op grond van de ASVV 2012 zijn voor de ontsluiting van een terrein één of meer in- en uitgangen nodig. Het op- en afrijden van grotere parkeerterreinen met plaats voor meer dan 50 auto’s moet bij voorkeur tegelijk geschieden. De ASVV 2012 beveelt verder aan om bij haaks parkeren tenminste 6,00 m manoeuvreerruimte te hanteren. Voorts wordt aanbevolen om bij gestoken parkeren bij een doorrijruimte van minder dan 9,00 m de parkeerplaatsen in een hoek van 45º te situeren.
6.4. In 2013 heeft Db/a consultants v.o.f. in opdracht van de raad onderzoek gedaan naar de geluidhinder in het plangebied ten gevolge van de activiteiten van de moskee. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch rapport Geluidsbelasting Plangebied Kloosterstraat", van 13 oktober 2013. In het rapport wordt geconcludeerd dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau voor de dag- en avondperiode voldoen aan de normstelling van het Activiteitenbesluit.
6.5. In 2014 heeft Db/a consultants v.o.f. een aanvullend onderzoek gedaan naar de geluidhinder ten gevolge van de niet-religieuze activiteiten van de moskee tijdens de nachtperiode. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Aanvullende notitie Geluidsbelasting Plangebied Kloosterstraat", van 11 februari 2014. In dit rapport staat dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten gevolge van de activiteiten in de nachtperiode, op de zijgevel van de twee meest nabij gelegen voorziene drie-onder-een-kapwoningen respectievelijk 42,2 en 41,7 dB(A) bedraagt. Het maximale geluidsniveau bedraagt op deze punten respectievelijk 65,0 en 63,3 dB(A) in de nachtperiode. De normstelling voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau wordt hiermee met maximaal 2,2 dB(A) en 5 dB(A) overschreden. Voorts staat in het rapport dat op de gevels van het appartementengebouw in de nachtperiode aan het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau kan worden voldaan, maar dat wat betreft het maximale geluidsniveau op de dichtstbijzijnde gevels een overschrijding van maximaal 3 dB(A) plaatsvindt.
Wat betreft de bestaande woningen aan de Charitasstraat staat in de aanvullende notitie dat voor het perceel Charitasstraat 19 het maximale geluidsniveau voor de nachtperiode 62,9 dB(A) is en dat voor het perceel Charitasstraat 23 het maximale geluidsniveau voor de nacht 61,8 dB(A) is en het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau voor de nacht 40,6 dB(A) bedraagt.
6.6. Zoals de Afdeling reeds heeft overwogen in de uitspraak van 24 december 2013 in zaak nr. 201304783/1/R1), is het plangebied gelegen in gemengd gebied. In de Handreiking "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) wordt tussen geluidgevoelige functies en kerkgebouwen en dergelijke in gemengd gebied een afstand van 10 m aanbevolen.
6.7. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat op het terrein van de moskee ruimte is voor maximaal 54 parkeerplaatsen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in de door de raad overgelegde situatietekening, de parkeerplaatsen een breedte hebben van tenminste 2,30 m en een lengte van tenminste 5,00 m. Dit is in overeenstemming met de bouwverordening. Voorts is in overeenstemming met de ASVV 2012 rekening gehouden met een doorrijruimte van 5,00 m en een manoeuvreerruimte van 6,00 m. Voor zover de Stichting onder verwijzing naar de door haar overgelegde situatietekening betoogt dat op het terrein rondom de moskee ruimte is voor 70 parkeerplaatsen, overweegt de Afdeling dat in deze tekening geen rekening is gehouden met de minimale afmetingen op grond van de bouwverordening. Voor zover de Stichting betoogt dat moet worden uitgegaan van de feitelijk voorkomende situatie van 70 parkeerplaatsen, overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft aangegeven dat dit vanwege strijd met de bouwverordening een illegale situatie zou betreffen waartegen handhavend zal worden opgetreden. Verder behoefte de raad, anders dan de Stichting betoogt, geen rekening te houden met het gebruik van openbare parkeerplaatsen door bezoekers van de moskee. Gelet hierop is in de akoestische onderzoeken terecht uitgegaan van 54 parkeerplaatsen. De Stichting stelt voorts tevergeefs dat bij het akoestisch onderzoek geen rekening is gehouden met de activiteiten in de nachtperiode van de moskee, nu deze activiteiten in het aanvullende akoestische rapport in de berekeningen zijn meegenomen. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet van de uitkomsten van de akoestische rapporten heeft kunnen uitgaan. In zoverre faalt het betoog.
6.8. De Afdeling overweegt voorts dat de voorziene woningen niet leiden tot een beperking van de activiteiten van de moskee. Weliswaar leiden de activiteiten van de moskee blijkens het akoestisch onderzoek in de nachtperiode tot een overschrijding op de voorziene woningen, maar de raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat deze activiteiten, voor zover het niet-religieuze activiteiten betreft, reeds niet zijn toegestaan vanwege de overschrijding van de grenswaarden ter plaatse van de reeds bestaande woningen aan de Charitasstraat. Voorts wordt in aanmerking genomen dat voor de religieuze activiteiten van de moskee op grond van het Activiteitenbesluit geen grenswaarden gelden. Ook in zoverre faalt het betoog.
6.9. Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de voorziene woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden verzekerd. Hierbij heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat blijkens de verbeelding wordt voldaan aan de richtafstand van 10 m op grond van de VNG-brochure. De raad heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de voorziene woningen geen ernstige geluidhinder in de nachtperiode zal plaatsvinden. Hierbij heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat de religieuze activiteiten van de moskee alleen tijdens de ramadan en in de zomermaanden wanneer het gebed voor 07.00u en na 23.00u wordt gehouden, in de nachtperiode plaatsvinden. Voorts heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat in de voorziene woningen wordt voldaan aan het in artikel 2.20, tweede lid, van het Activiteitenbesluit gestelde maximale binnenniveau van 35 dB(A). Weliswaar zijn de religieuze activiteiten van de moskee uitgesloten van het Activiteitenbesluit, maar de raad heeft in redelijkheid in het kader van de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat aansluiting mogen zoeken bij deze norm. Ook in zoverre faalt het betoog.
6.10. Gelet op het voorgaande is het beroep van de Stichting ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, griffier.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Huszar
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2014
533-821.