201404449/3/A1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 mei 2014 in zaak nr. 13/1164 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2012 heeft het college [appellant] een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een gebouw met drie bouwlagen, na sloop van de huidige bebouwing op het perceel [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel).
Bij besluit van 12 februari 2013 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 mei 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. L. de Groot, en het college, vertegenwoordigd door mr. G. van der Kuil, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 2 juli 2014, in zaak nrs 201404449/1/A1 en 201404449/2/A1, heeft de voorzitter het college opgedragen om het besluit van 12 februari 2013 met inachtneming van hetgeen onder 5.3 en 6 van die uitspraak is overwogen te herstellen, het nieuwe besluit binnen vier weken op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en aan de Afdeling toe te zenden. Bij deze tussenuitspraak heeft de voorzitter voorts het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
in de tussenuitspraak vermelde termijn is verlengd tot 9 augustus 2014.
Bij brief van 4 augustus 2014 heeft het college de Afdeling het besluit van 4 augustus 2014, kenmerk 340803, toegezonden, waarbij het de aan [appellant] verleende omgevingsvergunning heeft gewijzigd.
Bij brief van 12 augustus 2014 heeft [appellant] medegedeeld met het besluit van 4 augustus 2014 in te stemmen.
Bij brief van 22 oktober 2014 heeft het college de Afdeling het besluit van 20 oktober 2014, kenmerk 340803, toegezonden, waarbij het de aan [appellant] verleende omgevingsvergunning opnieuw heeft gewijzigd.
Bij faxbericht van 27 oktober 2014 heeft [appellant] medegedeeld met het besluit van 20 oktober 2014 in te stemmen.
De voorzitter heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft hij het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de tussenuitspraak is overwogen dat de rechtbank onder de gegeven omstandigheden niet heeft onderkend dat de zijmuur van het op te richten gebouw op het perceel, die grenst aan de achterzijde van het pand Emmastraat 8, niet een inwendige, maar een uitwendige scheidings-constructie als bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit is. Ook in het besluit van 12 februari 2013 is dit niet onderkend.
De voorzitter heeft het college in de tussenuitspraak opgedragen dit gebrek in het besluit van 12 februari 2013 te herstellen, door opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen.
2. Blijkens het besluit van het college van 4 augustus 2014 heeft [appellant] naar aanleiding van de tussenuitspraak, op 22 juli 2014 een aangepaste bouwtekening bij het college ingediend, waarop is voorzien in de desbetreffende zijmuur die voldoet aan de vereisten met betrekking tot geluidwering in het Bouwbesluit voor uitwendige scheidingsconstructies.
Het college heeft [appellant], bij het eerdergenoemde besluit van 4 augustus 2014, conform de aldus aangepaste aanvraag, een gewijzigde omgevingsvergunning verleend, waarbij is toegestaan de zijmuur dienovereenkomstig uit te voeren.
3. Blijkens het besluit van 20 oktober 2014 heeft [appellant] op 17 september 2014 opnieuw een aangepaste bouwtekening ingediend, waarop de eerdere wijziging bij de aangepaste bouwtekening van 22 juli 2014, opnieuw enigszins is aangepast. Het college heeft bij het besluit van 20 oktober 2014 met deze ondergeschikte wijziging op de eerder verleende wijziging, ingestemd.
4. De Afdeling verstaat de besluitvorming aldus, dat de besluiten van 4 augustus 2014 en 20 oktober 2014, het besluit van 12 februari 2013 op de uit de aangepaste bouwtekeningen blijkende ondergeschikte onderdelen vervangen, en dat de besluiten van 12 februari 2013, 4 augustus 2014 en 20 oktober 2014 tezamen de omgevingsvergunning omvatten voor het gehele gebouw.
De besluiten van 4 augustus 2014 en 20 oktober 2014 zijn ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van die wet, mede onderwerp van dit geding, nu daartegen van rechtswege beroep is ontstaan. Nu echter [appellant] ten aanzien van beide besluiten uitdrukkelijk heeft vermeld daarmee in te stemmen, worden deze beroepen geacht te zijn ingetrokken.
5. Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak, is het hoger beroep van [appellant] gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 12 februari 2013 alsnog gegrond verklaren. Dit besluit dient wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, te worden vernietigd, voor zover daarin de zijmuur van het op te richten gebouw op het perceel, die grenst aan de achterzijde van het pand Emmastraat 8, als inwendige scheidingsconstructie als bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit is aangemerkt.
De beroepen tegen de besluiten van 4 augustus 2014 en 20 oktober 2014 worden geacht te zijn ingetrokken, nu [appellant] daarmee uitdrukkelijk heeft ingestemd.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [appellant] te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 mei 2014 in zaak nr. 13/1164;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van het college van 12 februari 2013, kenmerk 2012-262 / 2012-263, gegrond;
IV. vernietigt dat besluit, voor zover daarin de zijmuur van het op te richten gebouw op het perceel, die grenst aan de achterzijde van het pand Emmastraat 8, als inwendige scheidingsconstructie als bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit is aangemerkt;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.679,00 (zegge: tweeduizendzeshonderdnegenenzeventig euro), tot een bedrag van € 2.191,50 (zegge: tweeduizendhonderdeenennegentig euro en vijftig cent) toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 652,00 (zegge: zeshonderdtweeënvijftig euro) voor de behandeling van het beroep, het verzoek om voorlopige voorziening, en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.
w.g. Van Kreveld w.g. Bolleboom
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2014
641.