ECLI:NL:RVS:2014:3898

Raad van State

Datum uitspraak
20 oktober 2014
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
201405253/2/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vergunning voor breken en zeven van steenachtige materialen en scheiden van bouw- en sloopafval te Midwolde

Op 20 oktober 2014 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door [verzoeker] en anderen, wonend en gevestigd te Leek en Midwolde, tegen het college van gedeputeerde staten van Groningen. Dit college had op 1 juli 2014 een vergunning verleend aan [vergunninghoudster] voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het breken en zeven van steenachtige materialen en het scheiden van gemengd bouw- en sloopafval op een perceel te Midwolde.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 oktober 2014. [verzoeker] en anderen stelden dat zij veel geluidhinder ondervinden van de transportactiviteiten die voortvloeien uit de vergunning. Zij verzochten om schorsing van een specifiek vergunningvoorschrift dat het aantal transportbewegingen in de avond- en nachtperiode reguleert. Het college verdedigde de vergunningverlening en stelde dat de geluidhinder binnen de wettelijke grenzen blijft, gebaseerd op een akoestisch rapport.

De voorzitter oordeelde dat de voorlopige voorzieningprocedure niet geschikt is voor een uitgebreide beoordeling van de vergunning. Hij concludeerde dat het college geen onjuist beoordelingskader had gehanteerd en dat de geluidhinder niet onrechtmatig was. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201405253/2/A4.
Datum uitspraak: 20 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker] en anderen, wonend en gevestigd te Leek en Midwolde, gemeente Leek,
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2014 heeft het college aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het breken en zeven van steenachtige materialen en het scheiden van gemengd bouw- en sloopafval, met gemengd bouw- en sloopafval vergelijkbaar afval en particulier gemengd verbouwingsafval op het perceel [locatie] te Midwolde.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen beroep ingesteld. Voorts hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 oktober 2014, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Ayal, werkzaam bij de Omgevingsdienst Groningen, en ing. F.J.P. IJpelaar en mr. M.I.G. Modderman, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. C.W. Kniestedt, advocaat te Amsterdam, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De voorzitter begrijpt het verzoek van [verzoeker] en anderen aldus dat het primair is gericht op schorsing van vergunningvoorschrift 1.1.4 voor zover daarin is bepaald dat in de avondperiode maximaal 4 transportbewegingen en in de nachtperiode maximaal 10 transportbewegingen van of naar de inrichting mogen plaatsvinden en subsidiair op schorsing van dit voorschrift enkel voor zover het 10 transportbewegingen van of naar de inrichting in de nachtperiode toestaat. [verzoeker] en anderen voeren daartoe aan dat zij veel geluidhinder ondervinden van deze transportactiviteiten. Het vergunningvoorschrift is volgens hen op voorhand onrechtmatig, omdat de in- en uitrit voor het toegangshek van de inrichting ten onrechte niet als onderdeel van de inrichting is beschouwd en de geluidbelasting van het verkeer ten behoeve van de inrichting op de in- en uitrit ten onrechte als indirecte geluidhinder is beoordeeld. Voorts is bij de berekening van de geluidbelasting ten onrechte uitgegaan van de aanwezigheid van een 2,5 m hoog geluidscherm op de grondwal ten noorden van de woningen aan De Karos 7 en 9. Aangezien de grondwal op gemeentegrond ligt, is onzeker of deze blijft bestaan en of het scherm zal worden gerealiseerd, aldus [verzoeker] en anderen.
2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat zij overeenkomstig de ingediende aanvraag heeft beslist. Bij de beoordeling van de geluidhinder van het verkeer van en naar de inrichting is aansluiting gezocht bij de circulaire "Geluidhinder veroorzaakt door wegverkeer van en naar de inrichting: beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer" van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 29 februari 1996 (hierna: de circulaire). De vergunde transporten in de avond- en nachtperiode zijn volgens het college milieuhygiënisch en milieurechtelijk inpasbaar, omdat de in de circulaire neergelegde voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) niet wordt overschreden. Hierbij heeft het college zich gebaseerd op het akoestisch rapport van Stroop Raadgevende Ingenieurs van 12 februari 2014 met nr. 141931-17 (hierna: het akoestisch rapport) en de aanvullende notitie van 17 april 2014.
Ter zitting is toegelicht dat de modellen die aan het akoestisch rapport ten grondslag liggen, uitgaan van de bestaande feitelijke situatie ten noorden van De Karos 7 en 9. Een verhoogd geluidscherm is daarin niet meegenomen. Het door [verzoeker] en anderen geschetste scenario dat de gemeente de grondwal zou kunnen verwijderen, is volgens het college niet realistisch en derhalve niet bij de beoordeling betrokken.
2.2. De voorzitter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningprocedure zich niet leent voor een uitgebreide beoordeling van de vraag of de begrenzing van de inrichting in de aanvraag juist is weergegeven. Het college heeft, overeenkomstig de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2013 in zaak nr. 201300733/1/A4, beslist op de aanvraag zoals ingediend door [vergunninghoudster] en de in- en uitrit, zoals aangevraagd, niet als onderdeel van de inrichting beschouwd. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft het college bij de beoordeling of voor de inrichting waarvoor vergunning is gevraagd vergunning kan worden verleend geen onjuist beoordelingskader gehanteerd.
[verzoeker] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de indirecte geluidhinder als gevolg van de vergunde transporten in de avond- en nachtperiode niet binnen de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) blijft. Het betoog van [verzoeker] en anderen dat bij de berekening van de geluidbelasting van het verkeer ten behoeve van de inrichting op de in- en uitrit van een 2,5 m hoog geluidscherm op de grondwal is uitgegaan, mist, zo blijkt uit de door het college ter zitting gegeven toelichting, feitelijke grondslag. De voorzitter ziet derhalve geen aanleiding voorschrift 1.1.4 op voorhand onrechtmatig te achten.
3. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Dekker, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Dekker
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2014
563.