ECLI:NL:RVS:2014:3900

Raad van State

Datum uitspraak
21 oktober 2014
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
201406394/2/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake inpassingsplan Bochtafsnijding Delftse Schie

Op 21 oktober 2014 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het geding tussen de Vereniging tegen Milieubederf In en Om het Nieuwe-Waterweggebied en provinciale staten van Zuid-Holland. Het verzoek volgde op het besluit van provinciale staten van 25 juni 2014, waarbij het inpassingsplan "Bochtafsnijding Delftse Schie" werd vastgesteld. De vereniging en andere betrokkenen hebben tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 30 september 2014 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun advocaten.

De voorzitter heeft het verzoek inhoudelijk beoordeeld, waarbij hij de argumenten van de vereniging tegen het plan in overweging heeft genomen. De vereniging betoogde dat de Maatschappelijke Kosten-Batenanalyse (MKBA) niet deugdelijk was en dat het plan niet noodzakelijk was voor de veiligheid van de vaarweg. Provinciale staten hebben echter toegelicht dat de MKBA geen dragend argument was en dat het plan vooral gericht was op het verbeteren van de nautische situatie en het verminderen van hinder voor omwonenden.

De voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de nut en noodzaak van het plan, en dat de MKBA niet onterecht was gebruikt. Ook werd vastgesteld dat er geen verplichting bestond om een milieueffectrapport (MER) op te stellen, omdat het project geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zou hebben. De voorzitter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de aangevoerde bezwaren niet voldoende onderbouwd waren en er geen reden was om aan te nemen dat het plan niet uitgevoerd kon worden binnen de planperiode.

De beslissing werd genomen zonder proceskostenveroordeling, en de voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

201406394/2/R6.
Datum uitspraak: 21 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de vereniging Vereniging tegen Milieubederf In en Om het Nieuwe-Waterweggebied, gevestigd te Vlaardingen, en andere,
verzoekers,
en
provinciale staten van Zuid-Holland,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2014 hebben provinciale staten het inpassingsplan "Bochtafsnijding Delftse Schie" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Vereniging tegen Milieubederf en andere beroep ingesteld.
Vereniging tegen Milieubederf en andere hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Vereniging tegen Milieubederf en andere hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 september 2014, waar Vereniging tegen Milieubederf en andere, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, en provinciale staten, vertegenwoordigd door D.A.J. van der Staak en N.C.M. Manenschijn, bijgestaan door mr. D.S.P. Roelands-Fransen en mr. M. Heerings, advocaten te Den Haag, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen is ter zitting nog een stuk in het geding gebracht.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Het plan
2. Het plan voorziet in een verlegging van de Delftse Schie ter hoogte van Overschie.
Zienswijzen
3. Daargelaten of iedere verzoeker een zienswijze over het ontwerpplan naar voren heeft gebracht, ziet de voorzitter in de omstandigheid dat onder meer door Vereniging tegen Milieubederf een zienswijze over het gehele plan naar voren is gebracht aanleiding om het verzoek inhoudelijk te beoordelen.
Nut en noodzaak
4. Vereniging tegen Milieubederf en andere, die vrezen voor verlies van het karakter van Overschie, richten zich tegen het gehele plan. Zij betogen dat de Maatschappelijke Kosten-Batenanalyse (hierna: MKBA) niet kan dienen als onderbouwing van nut en noodzaak van het plan. Hiertoe voeren zij onder meer aan dat de MKBA een te positief beeld geeft van de baten van het plan, terwijl de investeringskosten te laag worden ingeschat, alsook dat de gegevens dateren van 2008 en daarmee te oud zijn om ten grondslag te leggen aan het plan.
4.1. Provinciale staten hebben in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat de MKBA geen dragend argument vormt voor de onderbouwing van nut en noodzaak van het plan, hetgeen de voorzitter niet onaannemelijk voorkomt. Reeds daarom ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat provinciale staten ten onrechte de MKBA ten grondslag hebben gelegd aan het plan.
5. Voorts betogen Vereniging tegen Milieubederf en andere dat nut en noodzaak van het plan ontbreken. Zij voeren hiertoe aan dat provinciale staten zich niet kunnen beroepen op verbetering van de veiligheid, met name omdat de veiligheid ter plaatse door schippers niet als een groot probleem wordt ervaren. Zij voeren verder aan dat de Richtlijnen Vaarwegen 2011, waaraan de bestaande vaarweg niet zou voldoen, slechts een hulpmiddel zijn bij het ontwerp van een vaarweg. Verder betogen zij dat de huidige situatie geen ontoelaatbare hinder voor omwonenden oplevert. Zij voeren voorts aan dat het plan geen bevordering van de scheepvaart meebrengt, onder meer omdat het plan slechts een beperkte tijdswinst oplevert. Ten slotte betogen zij dat de door provinciale staten gestelde ontlasting van de huidige vaarweg geen onderbouwing van nut en noodzaak van het plan vormt, omdat er geen signalen zijn dat de thans bestaande bochten stremmingen doen ontstaan.
5.1. Provinciale staten hebben toegelicht dat het plan met name wordt uitgevoerd om de nautische situatie ter plaatse van Overschie te verbeteren. De huidige bochten voldoen niet aan de toepasselijke veiligheidsnormen en worden daarom verbeterd, aldus provinciale staten. Verder is met het plan beoogd de geluid- en lichthinder, luchtverontreiniging en hinder door golfslag die wordt ervaren door omwonenden te verminderen.
5.2. Gelet op de toelichting van provinciale staten ziet de voorzitter in hetgeen is aangevoerd op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat provinciale staten nut en noodzaak van het plan niet in redelijkheid aanwezig hebben kunnen achten. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat provinciale staten bij de vaststelling van het plan mochten betrekken dat de huidige vaarweg niet voldoet aan de richtlijnen die worden toegepast in het kader van de veiligheid van vaarwegen.
MER
6. Vereniging tegen Milieubederf en andere betogen dat ten onrechte geen milieueffectrapport (hierna: MER) is opgesteld.
6.1. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een binnenvaarweg is aangewezen in categorie 3.1 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.). Uit de notitie "Aanmeldingsnotitie m.e.r." van 17 februari 2011 (hierna: aanmeldingsnotitie) blijkt dat de Delftse Schie in de nieuwe situatie bevaarbaar zal zijn voor schepen met een laadvermogen van 800 tot 1250 ton, zodat de drempelwaarden die voor deze categorie zijn opgenomen, worden overschreden. Een inpassingsplan, dat gelet op het bepaalde in onderdeel A, onder 1, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. valt onder het begrip plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, is in categorie 3.1 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. aangewezen als plan in kolom 3, alsook als besluit in kolom 4. Nu het onderhavige plan de voorgenomen verlegging van de Schie bij recht mogelijk maakt, gaat de voorzitter ervan uit dat de milieueffectrapportage voor besluiten aan de orde is. Het voorgaande brengt mee dat niet reeds op grond van het Besluit m.e.r. een verplichting tot het opstellen van een MER bestond.
6.2. Op basis van de aanmeldingsnotitie en een aanvullende notitie van het Bureau Stadsnatuur van de gemeente Rotterdam heeft het college van gedeputeerde staten geconcludeerd dat uit de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect van het project is gebleken dat het project geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Het college van gedeputeerde staten heeft daarom op 4 februari 2014 besloten dat geen MER behoeft te worden opgesteld.
6.3. Vereniging tegen Milieubederf en andere hebben niet aannemelijk gemaakt dat de m.e.r.-beoordeling onjuist is. Gelet hierop geeft het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat provinciale staten niet hadden mogen concluderen dat geen MER behoefde te worden gemaakt.
Alternatieven
7. Vereniging tegen Milieubederf en andere betogen dat een deugdelijke afweging tussen alternatieven ontbreekt. Zij wijzen er in dit kader op dat er alternatieven voor het plan zijn, die - in tegenstelling tot het onderhavige plan - niet tot het kappen van de ter plaatse gelegen bomenrij leiden.
7.1. Provinciale staten hebben toegelicht dat bij de vaststelling van het plan de studie "Variantenstudie Bochtafsnijding Delftse Schie" is betrokken. Hierin zijn verschillende tracés onderzocht. Voorts is aan het plan ten grondslag gelegd de notitie "Notitie Bochtafsnijding Delftse Schie: Variantenstudie kade langs bedrijventerrein", waarin is onderzocht welke varianten mogelijk zijn, rekening houdend met onder meer de bestaande bomenrij.
7.2. Gelet op de toelichting van provinciale staten is naar het oordeel van de voorzitter vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat de voor- en nadelen van de verschillende alternatieven voor het tracé niet in voldoende mate zijn afgewogen.
Noordelijke brug
8. Vereniging tegen Milieubederf en andere voeren aan dat de zogeheten Noordelijke brug op de voorziene locatie ongewenst is, omdat een brug ter plaatse een extra belemmering vormt voor de doorvaart van (recreatief) scheepvaartverkeer. Verder leidt de brug naar de Delftweg, waar een gevaarlijke kruising ontstaat van langzaam en snel verkeer. Ten slotte is de brug niet landschappelijk ingepast.
8.1. Provinciale staten hebben toegelicht dat de locatie van de brug voldoet aan de criteria die verband houden met de verkeerstechnische uitvoerbaarheid, de beschikbaarheid van een berm of kade die eigendom is van de gemeente Rotterdam en de afwezigheid van woningen in de directe omgeving van de brug. Zij hebben voorts ter zitting toegelicht dat wat betreft de voorziene locatie en de inpassing van de brug rekening is gehouden met het karakter van Overschie, onder meer omdat de brug sober en licht wordt uitgevoerd.
8.2. Gezien de toelichting van provinciale staten op dit punt is de voorzitter voorshands van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat de voor- en nadelen van de verschillende alternatieven voor de locatie van de Noordelijke brug niet in voldoende mate zijn afgewogen. Hierbij betrekt de voorzitter dat niet aannemelijk is gemaakt dat de scheepvaart als gevolg van de brug onevenredig wordt belemmerd.
Strijd Verordening Ruimte
9. Vereniging tegen Milieubederf en andere hebben ter zitting naar voren gebracht dat zij het betoog dat het plan in strijd is met de Verordening Ruimte eerst in de bodemprocedure aan de orde willen stellen. Reeds hierom kan dit betoog niet leiden tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Uitvoerbaarheid
10. Vereniging tegen Milieubederf en andere voeren aan dat niet is uitgesloten dat het plan onaanvaardbare gevolgen heeft voor de waterhuishouding. In dit kader wijzen zij erop dat een ontwerp van de watervergunning ter inzage is gelegd. Het plan verzekert niet dat aan de in die vergunning neergelegde vereisten wordt voldaan, aldus Vereniging tegen Milieubederf en andere.
10.1. Niet weersproken is dat het plan niet in de weg staat aan realisatie van de benodigde maatregelen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat provinciale staten op voorhand in redelijkheid hadden moeten inzien dat het plan niet binnen de planperiode zal worden uitgevoerd.
Conclusie
11. Gelet op het voorgaande en ook overigens ziet de voorzitter in hetgeen Vereniging tegen Milieubederf en andere hebben aangevoerd geen aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.
Proceskosten
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Kuipers
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2014
271-786.