201407796/2/R1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VarioHippique B.V., gevestigd te Velsen-Zuid, gemeente Velsen,
verzoekster,
en
de minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2014 heeft de minister aan de in dit besluit vermelde rechthebbenden ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht (hierna: BP) een plicht opgelegd tot het gedogen van de aanleg en instandhouding van de Randstad 380 kV hoogspanningsverbinding Beverwijk-Vijfhuizen in de gemeenten Beverwijk en Velsen.
Tegen dit besluit heeft onder meer VarioHippique beroep ingesteld.
VarioHippique heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
VarioHippique heeft nadere stukken ingediend.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 oktober 2014, waar VarioHippique, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. A.P. van Delden, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door J.H. van Dijk-Berends, werkzaam bij het ministerie, bijgestaan door mr. A. Divis-Stein, advocaat te Utrecht, zijn verschenen. Voorts is TenneT, vertegenwoordigd door mr. R.C.M. van Meer-Dijksman, ir. A. Middelburg, mr. G.J.M. Meulepas en mr. A. Veldhuizen, allen werkzaam bij TenneT, bijgestaan door mr. N.H. Biggelaar en mr. C.H.R.M. van der Hoeven, beiden advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Uit artikel 1 van de BP volgt dat de gedoogplicht slechts kan worden opgelegd indien naar het oordeel van de minister de belangen van rechthebbenden redelijkerwijs onteigening niet vorderen.
2.1. VarioHippique heeft een recht van ondererfpacht op het perceel kadastraal bekend gemeente Velsen, sectie C, nummer C2312. Op dit perceel zal onder meer een opstijgpunt, een mastvoet en een toegangsweg worden gerealiseerd.
2.2. VarioHippique betoogt dat minister geen gedoogplicht aan haar heeft kunnen opleggen, nu haar belangen onteigening vorderen van het perceel waarop zij een recht van ondererfpacht heeft. VarioHippique voert hiertoe onder meer aan dat zij een groot gedeelte van het perceel door de gedoogplicht niet meer zal kunnen gebruiken voor het beweiden van paarden.
2.3. De voorzitter overweegt dat op voorhand niet is uit te sluiten dat de belangen van VarioHippique onteigening vorderen. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat een niet onaanzienlijk deel van het perceel van VarioHippique niet meer kan worden gebruikt gedurende de looptijd van haar recht van ondererfpacht. De beoordeling van de aangedragen beroepsgronden vergt naar het oordeel van de voorzitter echter nader onderzoek waarvoor deze procedure zich niet leent. De vraag of vooruitlopend op die beoordeling in de hoofdzaak een voorlopige voorziening moet worden getroffen, zal dan ook worden beantwoord aan de hand van een belangenafweging.
In dit verband overweegt de voorzitter dat het belang van VarioHippique in deze procedure financieel van aard is, nu VarioHippique aanvoert dat zij alleen bij onteigening aanspraak kan maken op een volledige schadeloosstelling vooraf vanwege het verlies van het recht van ondererfpacht. VarioHippique heeft evenwel niet aannemelijk gemaakt dat een financiële noodsituatie zal ontstaan wanneer de voorlopige voorziening niet wordt getroffen. Tussen partijen bestaat geen verschil van mening over de feitelijke realisering van het opstijgpunt overeenkomstig het ter plaatse geldende, onherroepelijke rijksinpassingsplan. Tegenover het belang van VarioHippique staat het belang van TenneT om het voor de hoogspanningsverbinding vereiste opstijgpunt te kunnen realiseren en gevrijwaard te blijven van vertragingsschade ook in de periode die voorafgaat aan de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure. In dit verband heeft TenneT toegelicht dat vertraging bij het realiseren van het opstijgpunt op dit perceel leidt tot vertraging in de ingebruikname van de Noordring, hetgeen onder meer zeer onwenselijk is gelet op het belang van het veiligstellen van de elektriciteitsvoorziening in de Randstad.
Het voorgaande in aanmerking nemende ziet de voorzitter bij afweging van de wederzijdse belangen aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Koeman w.g. Van Loo
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2014
418-763.