ECLI:NL:RVS:2014:3910

Raad van State

Datum uitspraak
20 oktober 2014
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
201407309/2/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan "Sterflats Grote Waal"

Op 20 oktober 2014 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het geding tussen verzoekers, wonend te Hoorn, en de raad van de gemeente Hoorn. Dit verzoek volgde op het besluit van de raad van 1 juli 2014, waarbij het bestemmingsplan "Sterflats Grote Waal" werd vastgesteld. Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit en vroegen de voorzitter om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesden voor een ernstige aantasting van hun uitzicht door de nieuwbouw van een woongebouw aan de Orionstraat.

Tijdens de zitting op 7 oktober 2014 zijn verzoekers, vertegenwoordigd door gemachtigden, en de raad, vertegenwoordigd door G.R.M. Koopman en G. Visser, verschenen. Wooncorporatie Intermaris was ook als partij aanwezig. Verzoekers betoogden dat de nieuwbouw op korte afstand van hun woningen zou leiden tot minder zicht op groen, schaduw- en geluidshinder, en een waardedaling van hun woningen. De voorzitter overwoog dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft en dat er geen recht bestaat op behoud van uitzicht. De voorzitter concludeerde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de maximale bouwhoogte van 13 meter niet ongebruikelijk is in een stedelijke omgeving.

De voorzitter beoordeelde ook de gevreesde schaduwhinder en geluidseffecten. Uit de bezonningsstudie bleek dat het woongebouw alleen in de ochtend in de winter meer schaduw zou veroorzaken. Wat betreft geluidseffecten werd opgemerkt dat verzoekers niet aannemelijk hadden gemaakt dat de bouw van het woongebouw een effect zou hebben op de geluidsbelasting van hun woningen. De voorzitter concludeerde dat er geen grond was voor de verwachting dat de waarde van de woningen van verzoekers zou dalen als gevolg van het plan. Uiteindelijk werd het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201407309/2/R6.
Datum uitspraak: 20 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, wonend te Hoorn,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Hoorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Sterflats Grote Waal" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 oktober 2014, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door G.R.M. Koopman en G. Visser, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is Wooncorporatie Intermaris, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet deels in het mogelijk maken van nieuwbouw van een deel van de Sterflats en deels in een actualisering van het planologisch regime voor het plangebied.
3. [verzoeker] en anderen richten zich tegen het plan voor zover daarin tegenover hun woningen aan de Orionstraat 1 t/m 19 een nieuw woongebouw mogelijk wordt gemaakt.
4. [verzoeker] en anderen betogen dat hun uitzicht ernstig wordt aangetast. [verzoeker] en anderen voeren hiertoe aan dat de nieuwbouw op korte afstand van hun woning is voorzien en dat zij hierdoor minder zicht hebben op groen dan in de huidige situatie.
[verzoeker] en anderen betogen verder dat de raad ten onrechte niet voor een alternatieve situering van het voorziene woongebouw heeft gekozen.
[verzoeker] en anderen betogen tenslotte dat zij schaduw- en geluidhinder door het woongebouw zullen ondervinden. Gelet hierop vrezen zij voor waardedaling van hun woningen.
5. Aan de gronden voor het woongebouw is de bestemming "Wonen - Woongebouw" toegekend met een bouwvlak. Aan het bouwvlak is de aanduiding "maximum bouwhoogte (m) = 13" toegekend. Het bouwvlak ligt op ongeveer 45 m van de dichtstbij gelegen woningen van [verzoeker] en anderen.
Ingevolge artikel 8, lid 8.1, onder a, van de planregels, zijn de voor "Wonen - Woongebouw" aangewezen gronden bestemd voor woongebouwen.
Ingevolge lid 8.2, onder a, gelden voor het bouwen van woongebouwen de volgende regels:
1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte aangegeven ter plaatse van de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)".
5.1. In het vorige bestemmingsplan "Grote Waal 2005" was een woongebouw toegestaan op een afstand van ongeveer 90 m van de woningen van [verzoeker] en anderen. Tussen de woningen van [verzoeker] en anderen en dat woongebouw lag een parkeerterrein met bomen. Het nieuwe woongebouw is voorzien op een afstand van ongeveer 45 m van de woningen van [verzoeker] en anderen. Nu op kortere afstand van de woningen van [verzoeker] en anderen een nieuw woongebouw is voorzien, kan sprake zijn van enige aantasting van het uitzicht van [verzoeker] en anderen. De voorzitter ziet echter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een onevenredige aantasting. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat geen recht bestaat op behoud van uitzicht. In dit kader ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een maximale bouwhoogte van 13 m niet ongebruikelijk is in een stedelijke omgeving.
De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Wat betreft de alternatieve situering die [verzoeker] en anderen voorstellen, wordt overwogen dat de raad heeft toegelicht dat een andere locatie van het desbetreffende woongebouw het stedenbouwkundige concept zal aantasten. Gelet op de gemeentelijke monumentenstatus van de overige woongebouwen van de Sterflats heeft de raad daar niet voor gekozen. Voorts heeft de raad toegelicht dat in de nota "Wijkvisie Grote Waal" als beleid is neergelegd om De Weel meer het karakter van een stadsstraat te geven. Volgens de raad zal een andere positionering van het woongebouw niet in overeenstemming zijn met dat beleid. De voorzitter ziet gelet op de gegeven toelichting voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat dat de raad niet in redelijkheid van het aangedragen alternatief heeft kunnen afzien.
6. Wat betreft de gevreesde schaduwhinder acht de voorzitter van belang dat uit de bezonningsstudie volgt dat het woongebouw alleen in de ochtend in de winter meer schaduw zal veroorzaken. Gelet daarop verwacht de voorzitter dat in de hoofdzaak zal worden geoordeeld dat de gevolgen van het woongebouw niet zodanig zullen zijn dat daardoor onaanvaardbare schaduwhinder zal optreden.
7. Voor zover [verzoeker] en anderen vrezen voor nadelige geluidseffecten voor hun woonsituatie als gevolg van weerkaatsing van het verkeersgeluid van de tussenliggende weg De Weel op de gevels van het voorziene woongebouw, overweegt de voorzitter als volgt. De Wet Geluidhinder stelt in zoverre geen normen waar [verzoeker] en anderen zich op kunnen beroepen. Dit laat onverlet dat zij zich in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel kunnen beroepen op het belang van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van hun woningen. De voorzitter overweegt echter dat [verzoeker] en anderen slechts hebben gesteld, maar niet aannemelijk hebben gemaakt dat de bouw van het woongebouw een effect kan hebben op de geluidsbelasting op de voorgevels van hun woningen. Verder is niet gebleken dat sprake is van een reeds hoge geluidsbelasting op de voorgevels van hun woningen. Gelet hierop ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse van de woningen van [verzoeker] en anderen een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
8. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [verzoeker] en anderen betreft, bestaat voorshands geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
9. Ook in hetgeen [verzoeker] en anderen voorts hebben aangevoerd ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet in stand kan blijven.
10. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Koeman w.g. Van Loo
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2014
418-763.