201311004/1/R4.
Datum uitspraak: 5 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Reeuwijk, gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
en
de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie], Reeuwijk-Dorp" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.T.A.M. van Mierlo, advocaat te Zwolle, en de raad, vertegenwoordigd door J. van den Berg MSc, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende A] ter zitting als partij gehoord.
Overwegingen
Het plan
1. Het plan heeft betrekking op de gronden aan de [locatie], waar voorheen een agrarisch bedrijf werd uitgeoefend. Het plan voorziet voor het bedrijfsperceel in de bestemming "Wonen" en voor de bijbehorende agrarische gronden in de bestemmingen "Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden" en "Natuur".
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plandeel de bestemming "Natuur"
3. [appellant] richt zich in beroep tegen het plandeel met de bestemming "Natuur" en voert hiertoe aan dat er een pachtovereenkomst is op grond waarvan hij de gronden agrarisch mag gebruiken. Het plandeel is volgens [appellant] dan ook niet uitvoerbaar binnen de planperiode. Voorts heeft hij ter zitting zijn betoog over de EHS nader toegelicht in die zin dat hij betoogt dat de gronden slechts zijn opgenomen in de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) vanwege de overeenstemming tussen de raad en [belanghebbende] over het gebruik van de gronden. De aanduiding als EHS en de bestemming "Natuur" zullen negatieve effecten hebben en zijn volgens [appellant] nadelig voor de structuurversterking van omliggende agrarische bedrijven omdat de gronden waaraan deze bestemming is toegekend niet kunnen worden betrokken bij omliggende agrarische bedrijven. Ten slotte zal het plandeel met de bestemming "Natuur" vanwege het ontbreken van een verbinding met andere beschermde gebieden slechts leiden tot verrommeling van het gebied, aldus [appellant].
3.1. De raad stelt dat het agrarische gebruik is gestaakt en dat als er een pachtovereenkomst blijkt te zijn, die niet aan de uitvoerbaarheid binnen de planperiode in de weg staat.
Ten tijde van de vaststelling van het plan was de polder "Tempel" in Reeuwijk, waartoe de gronden met de bestemming "Natuur" behoren, volgens de raad aangewezen als belangrijk weidevogelgebied. Bij de herziening van de EHS is aan deze gronden een aanduiding toegekend die particulier natuurbeheer toestaat. Derhalve is de bestemming "Natuur" uitvoerbaar, aldus de raad.
3.2. Het plandeel met de bestemming "Natuur" ziet op de agrarische gronden aan de [locatie].
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de als "Natuur" aangewezen gronden bestemd voor:
a. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke- en natuurwaarden in de vorm van het kenmerkende verkavelingspatroon, het open weidegebied en de daarmee samenhangende natuurwaarden, zoals de aanwezigheid van weidevogels;
b. ecologische verbindingszone;
met daaraan ondergeschikt:
c. extensief agrarisch medegebruik;
d. het beweiden door dieren.
3.3. Over de gestelde pachtovereenkomst overweegt de Afdeling dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 oktober 2012, in zaaknr. 201103853/1/R2), voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling en de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in de weg staat slechts aanleiding is wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.
De raad heeft ter zitting onweersproken toegelicht dat indien er sprake blijkt te zijn van een pachtovereenkomst, deze niet in de weg zal staan aan de uitvoerbaarheid van het plan. In dit verband heeft de raad erop gewezen dat een eventuele pachtovereenkomst binnen de planperiode kan worden opgezegd. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de realisatie van de natuurbestemming op een evidente privaatrechtelijke belemmering stuit.
3.4. Vast staat dat de agrarische gronden zijn aangemerkt als EHS. De raad heeft hierover ter zitting toegelicht dat de te ontwikkelen natuur zal bestaan uit weidelandschap dat geschikt is voor weidevogels. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de nieuwe natuur geen negatieve gevolgen zal hebben voor de omliggende agrarische bedrijven. [appellant] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de nieuwe natuur zal leiden tot een zodanige aantasting van de mogelijkheden voor structuurversterking van de omliggende agrarische bedrijven en verrommeling van het gebied, dat de raad daaraan bij zijn belangenafweging een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
3.5. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid het plandeel met de bestemming "Natuur" kunnen vaststellen.
Tweede wooneenheid
4. [appellant] kan zich verder niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Wonen", omdat die een tweede wooneenheid mogelijk maakt. Hij voert hiertoe aan dat de nieuwe wooneenheid in strijd is met het beleid voor het buitengebied. Daartoe heeft [appellant] ter zitting aangevoerd dat er onduidelijkheid bestaat over welke gebouwen binnen het plandeel met de bestemming "Wonen" moeten worden gesloopt om aan de gemeentelijke notitie te voldoen. Verder is de raad ten onrechte ervan uitgegaan dat [belanghebbende B] nog in de boerderij woont, aldus [appellant].
4.1. De raad stelt dat twee wooneenheden binnen de bestemming "Wonen" zijn toegestaan. Wie de tweede wooneenheid gaat bewonen is daarbij volgens de raad niet van belang. Volgens de raad is de tweede wooneenheid in overeenstemming met de Verordening Ruimte ‘Visie op Zuid-Holland’, die is vastgesteld op 2 juli 2010 (hierna: de Verordening) en de aanvulling van de notitie "Aanpassing beleid ten aanzien van vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen in het buitengebied" (hierna: de notitie). Ter zitting heeft de raad toegelicht dat in een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en [belanghebbende] is beschreven welke gebouwen gesloopt moeten worden om aan de notitie te voldoen. Het mogelijk maken van een tweede wooneenheid is derhalve niet in strijd met het beleid voor het buitengebied, aldus de raad.
4.2. Het plandeel met de bestemming "Wonen" ziet op het voormalige bedrijfsperceel aan de [locatie].
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. woningen in niet gestapelde vorm;
b. ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek": cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
c. aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten met inachtneming van het bepaalde in 6.3.2;
d. bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, tuinen, erven en water, met daaraan ondergeschikt:
e. bed & breakfast waarvoor ten hoogste 100 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen.
Ingevolge lid 6.2, onder 6.2.1, gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen als genoemd in lid 6.1 de volgende regels:
a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. binnen hoofdgebouwen zijn maximaal twee wooneenheden toegestaan.
Ingevolge artikel 1, lid 1.33, dient onder een hoofdgebouw te worden verstaan: een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
4.3. Op Kaart 1 ‘Bebouwingscontouren en ladder voor duurzame verstedelijking’, behorende bij de Verordening, zijn de gronden aangeduid als "gebied buiten de bebouwingscontouren".
Ingevolge artikel 3, lid 1 van de Verordening sluiten bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren (zoals aangegeven op kaart 1) bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies mogelijk maken.
Ingevolge lid 2 kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 1 bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren de volgende ontwikkelingen mogelijk maken: (...)
c) Niet-agrarische functies (waaronder woningen) in vrijkomende agrarische bebouwing, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
i de nieuwe functie brengt uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
ii de nieuwe functie heeft niet meer dan een potentieel geringe verkeersaantrekkende werking;
iii de nieuwe functie wordt gehuisvest in de bestaande bebouwing (uitgezonderd in kassen) (…).
4.3.1. Met betrekking tot de tweede wooneenheid is in de plantoelichting vermeld dat de woonfunctie uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering met zich brengt voor de bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven, omdat de milieuactiviteiten van de inrichting zijn gestaakt. De afstand tot de dichtstbijzijnde agrarische bedrijven is volgens de plantoelichting meer dan 100 meter. In de plantoelichting is verder vermeld dat de nieuwe wooneenheid zal worden gerealiseerd in de woonboerderij onder het bestaande rieten dak.
4.3.2. De Afdeling vat het betoog van [appellant] over het beleid voor het buitengebied aldus op dat hij betoogt dat het plan in zoverre in strijd is met de Verordening. Gelet op hetgeen het plan mogelijk maakt en hetgeen over de tweede wooneenheid in de plantoelichting is vermeld, is de Afdeling van oordeel dat het plandeel niet in strijd met de Verordening in een tweede wooneenheid voorziet.
4.4. In de notitie, vastgesteld op 14 april 2009 door het college van burgemeester en wethouders, is geregeld dat het mogelijk is om een extra wooneenheid in het hoofdgebouw van een voormalig agrarisch bedrijfscomplex onder te brengen indien het een beschermenswaardig pand betreft. Daarnaast is in de notitie geregeld dat indien er meer dan 750 m² aan bebouwing aanwezig is, het meerdere aan gebouwen en bouwwerken met de helft mag worden gehandhaafd tot een maximaal oppervlakte van 1.000 m².
4.4.1. In de plantoelichting is vermeld dat de woonboerderij aan de [locatie] is opgenomen in de inventarisatielijst van de provinciale Monumenten Inventarisatie Project Zuid-Holland omdat de woonboerderij beschermenswaardig is. De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat op het perceel 1.208 m² aan bebouwing aanwezig is en dat op grond van het plan een totale bouwoppervlakte van 979 m² is toegestaan. Daarmee wordt volgens de raad aan de sloopverplichting uit deze notitie voldaan. [appellant] heeft dit niet gemotiveerd betwist. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel "Wonen" niet in strijd is met de notitie.
4.5. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid het plandeel met de bestemming "Wonen" kunnen vaststellen.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Michiels w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2014
545-808.