201311494/1/A1.
Datum uitspraak: 5 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 oktober 2013 in zaak nr. 13/2090 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Camping 't Oekeltje B.V., gevestigd te Rijsbergen, gemeente Zundert (hierna: ’t Oekeltje)
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2012 heeft het college de aan ’t Oekeltje op 4 juli 2012 aangezegde stillegging van de bouwwerkzaamheden voor een voor recreatief nachtverblijf bestemd object (hierna: het nachtverblijf) op het perceel Breedschotsestraat 10a te Rijsbergen (hierna: het perceel) schriftelijk bevestigd. Voorts is aan haar een last onder dwangsom opgelegd strekkende tot het staken en gestaakt houden van deze bouwwerkzaamheden.
Bij besluit van 6 februari 2013 heeft het college het door 't Oekeltje daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 oktober 2013 heeft de rechtbank het door 't Oekeltje daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, voor zover dit betrekking heeft op de aan ’t Oekeltje opgelegde last onder dwangsom, het besluit van 6 februari 2013 in zoverre vernietigd en het besluit van 16 juli 2012 in zoverre herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 18 oktober 2013 is het college overgegaan tot invordering van een dwangsom van € 10.000,00.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
't Oekeltje heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2014, waar het college, vertegenwoordigd door J.J.M. de Groot en P.J.T.J. Snepvangers, beiden werkzaam bij de gemeente, en 't Oekeltje, vertegenwoordigd door C.A.A.M. Hanegraaf, bijgestaan door mr. P.J.M. Boomaars, advocaat te Breda, zijn verschenen.
Overwegingen
1. ’t Oekeltje exploiteert een camping aan de Breedschotsestraat 10a te Rijsbergen. De camping bestaat onder meer uit een aantal standplaatsen. Enige van die standplaatsen, kadastraal bekend als gemeente Rijsbergen, sectie G, nummers 747,935 en 1096, worden gehuurd door [belanghebbende A] en [belanghebbende B]. ’t Oekeltje is eigenaar van deze standplaatsen.
Thans is enkel de last onder dwangsom voor zover deze strekt tot het staken en gestaakt houden van de bouwwerkzaamheden op het perceel in geschil. Aan die last onder dwangsom is geen overtreding van het verbod in artikel 2:3a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ten grondslag gelegd.
2. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat ’t Oekeltje als overtreder als bedoeld in artikel 5:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is aan te merken. Daartoe voert het aan dat ’t Oekeltje als opdrachtgever tot de bouw van het nachtverblijf op het perceel kan worden beschouwd en om die reden is aan te merken als overtreder.
2.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat ’t Oekeltje niet als overtreder als bedoeld in artikel 5:1, eerste lid, van de Awb is aan te merken. Hierbij is van belang dat ’t Oekeltje het nachtverblijf niet feitelijk heeft gebouwd. Anders dan het college betoogt is ook niet gebleken dat ’t Oekeltje opdracht heeft gegeven tot de bouw van het nachtverblijf, dan wel deze bouw onder en op haar verantwoordelijkheid heeft plaatsgevonden. De verwijzing van het college naar het gespreksverslag van een controle door toezichthouders van de gemeente op 4 juli 2012 is geen reden voor een ander oordeel. Uit dat verslag volgt enkel dat een persoon met de achternaam [naam A], door ‘t Oekeltje [naam B] genoemd, waarvan ter zitting is komen vast te staan dat door partijen dezelfde persoon wordt bedoeld, zou hebben gezegd dat [belanghebbende A] mocht doorbouwen. Die persoon was, zoals door ’t Oekeltje ter zitting is toegelicht, echter niet werkzaam voor ’t Oekeltje en ook niet anderszins bevoegd namens ’t Oekeltje op te treden zodat reeds daarom aan diens uitlatingen niet de daaraan door het college gehechte betekenis toekomt.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
4. Ingevolge artikel 5:39, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
Bij besluit van 18 oktober 2013 heeft het college beslist tot invordering van de verbeurde dwangsom ter hoogte van € 10.000,00. Hiertegen heeft ‘t Oekeltje bezwaar gemaakt.
Met de herroeping van het besluit van 16 juli 2012 is aan het invorderingsbesluit van 18 oktober 2013 de grondslag komen te ontvallen. De Afdeling zal het beroep tegen dit besluit gegrond verklaren en dit besluit vernietigen.
5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen;
II. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Camping ’t Oekeltje B.V. tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zundert van 18 oktober 2013 gegrond;
III. vernietigt dat besluit;
IV. veroordeelt het college tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Camping ’t Oekeltje B.V. in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. bepaalt dat van het college een griffierecht van € 478,00 (zegge: vierhonderdachtenzeventig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2014
357-776.